ECLI:NL:RVS:2011:BQ9637

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011936/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Roemers
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning op grond van de Drank- en Horecawet wegens niet voldoen aan hoogte-eisen

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo op 12 februari 2010 een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet geweigerd aan [appellant]. Dit besluit werd door het college op 25 mei 2010 bevestigd, nadat het bezwaar van [appellant] ongegrond was verklaard. De rechtbank Roermond heeft op 28 oktober 2010 het beroep van [appellant] tegen deze weigering ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het hoger beroep zijn aangevuld in januari 2011.

De Raad van State heeft de zaak op 30 mei 2011 behandeld. Tijdens deze zitting was [appellant] vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.N. van Geenen, terwijl het college werd vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken. De Raad heeft overwogen dat volgens artikel 10 van de Drank- en Horecawet de inrichting moet voldoen aan eisen die zijn gesteld in het belang van de sociale hygiëne. Verder is in artikel 27, eerste lid, bepaald dat een vergunning geweigerd moet worden indien niet aan de geldende eisen wordt voldaan.

In dit geval was vastgesteld dat een deel van de horecalokaliteit waar vergunning voor was aangevraagd, een hoogte had van slechts 2,27 meter, terwijl de vereiste hoogte minimaal 2,40 meter dient te zijn. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college op basis van deze regelgeving verplicht was de vergunning te weigeren. De argumenten van [appellant] in hoger beroep boden geen aanleiding voor een ander oordeel, gezien de dwingende formulering van de wet.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin op 29 juni 2011.

Uitspraak

201011936/1/H3.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 28 oktober 2010 in zaak nr. 10/860 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 februari 2010 heeft het college geweigerd [appellant] een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet (hierna: DHW) te verlenen.
Bij besluit van 25 mei 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 januari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2011, waar [appellant] vertegenwoordigd door mr. M.N. van Geenen, advocaat te Venlo, en het college vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 10 van de DHW dient de inrichting te voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur in het belang van de sociale hygiëne te stellen eisen.
Ingevolge artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, wordt een vergunning geweigerd indien niet wordt voldaan aan de ingevolge artikel 8 tot en met 10 geldende eisen.
Ingevolge artikel 2 van het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet voldoet, onverminderd het Bouwbesluit 2003, een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, aan de in artikelen 3 tot en met 7 van het onderhavige besluit vervatte bepalingen.
Ingevolge artikel 4 heeft een horecalokaliteit een hoogte van ten minste 2,40 m van de vloer af gemeten.
2.2. Vaststaat dat een deel van de horecalokaliteit waar vergunning voor is gevraagd een hoogte heeft van 2,27 m van de vloer af gemeten. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college gelet op artikel 27, eerste lid, aanhef en onder a, van de DHW gehouden was de vergunning te weigeren. Hetgeen [appellant] in hoger beroep aanvoert biedt geen grond voor een ander oordeel gezien de dwingende formulering van deze bepaling.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Roemers w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
312.