ECLI:NL:RVS:2011:BQ9639

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011967/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 4 november 2010 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand, gedaan op 25 juni 2009. De Raad had de aanvraag afgewezen op basis van de overweging dat de werkzaamheden niet zodanig complex waren dat rechtsbijstand noodzakelijk was. De rechtbank bevestigde dit oordeel in haar uitspraak.

[Appellant] stelde dat hij een poging had gedaan om de door de zorgverzekeraar gevraagde gegevens over de schorsing van zijn voorlopige hechtenis te verkrijgen, maar dat hij te horen had gekregen dat hij zich tot een advocaat moest wenden. De Raad voor Rechtsbijstand had echter geoordeeld dat niet was aangetoond dat [appellant] daadwerkelijk had geprobeerd deze gegevens te verkrijgen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 juni 2011 behandeld. Na het horen van de argumenten van [appellant], vertegenwoordigd door zijn advocaat, heeft de Afdeling geoordeeld dat de rechtbank terecht had overwogen dat de Raad de aanvraag om een toevoeging terecht had afgewezen. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat, op 29 juni 2011.

Uitspraak

201011967/1/H2.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2010 in zaak nr. 10/178 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Amsterdam (thans het bestuur van de raad voor rechtsbijstand; hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juni 2009 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 4 november 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, kan de raad de toevoeging weigeren, indien het verzoek een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
2.2. De toevoeging is aangevraagd in verband met de weigering van een zorgverzekeraar om [appellant] als verzekerde in te schrijven op de grond dat hij de gevraagde gegevens of bescheiden over de schorsing van de voorlopige hechtenis niet heeft overgelegd.
2.3. De raad heeft aan het besluit van 4 november 2009 ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de te verrichten werkzaamheden zodanig feitelijk of juridisch complex zijn dat een toevoeging daarvoor noodzakelijk is.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het standpunt van de raad te volgen, heeft miskend dat hij een poging heeft gedaan om de door de zorgverzekeraar gevraagde gegevens of bescheiden over de schorsing van de voorlopige hechtenis te verkrijgen en dat hij daarop telefonisch van een medewerker van de griffie te horen heeft gekregen dat hij zich daarvoor tot een advocaat dient te wenden.
2.4.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat niet is gebleken dat [appellant], eventueel met behulp van een ander, een poging heeft gedaan om die gegevens of bescheiden op te vragen en dat de griffie dat heeft geweigerd met de mededeling dat die gegevens of bescheiden slechts door tussenkomst van een advocaat worden verstrekt. Onder deze omstandigheden heeft de raad de aanvraag om een toevoeging terecht afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
452.