201102846/3/R1.
Datum uitspraak: 23 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B], wonend te Margraten, gemeente Eijsden-Margraten, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]).
de raad van de gemeente Margraten (thans: Eijsden-Margraten),
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2010 heeft de raad van de gemeente Margraten het bestemmingsplan "Buitengebied 2009, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2011, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 juni 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door J.H.E. Rutten BA en ing. H. Luth, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. R. Sangers, advocaat te Maastricht.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] komt op tegen het plandeel dat betrekking heeft op het perceel ter hoogte van de kruising Gen Höf en Verlorenweg, kadastraal bekend sectie K, nummer 37.
Op dit perceel rusten de bestemmingen "Agrarisch - Bedrijf" en "Groen", de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie" en "Waarde - Landschapselement" en de functieaanduidingen "waterberging" en "specifieke vorm van groen - grondwal".
2.3. De raad kan niet worden gevolgd in het betoog dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), nu dit buiten de beroepstermijn is ingediend. Daartoe overweegt de voorzitter dat die bepaling alleen ertoe strekt dat indien een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een van de in de bepaling genoemde besluiten is ingediend binnen de beroepstermijn, de werking van dat besluit van rechtswege wordt opgeschort totdat op het verzoek is beslist. Uit die bepaling volgt niet dat een buiten de beroepstermijn ingediend verzoek niet-ontvankelijk is.
2.4. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 19 augustus 2010 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd.
Ingevolge artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
2.4.1. [verzoeker] heeft geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren gebracht. Voor zover [verzoeker] verwijst naar de tegen het bestemmingsplan Buitengebied 2009 ingediende zienswijzen, kan dit niet worden aangemerkt als een zienswijze tegen het onderhavige ontwerpbestemmingsplan. Dat [verzoeker] een landschapsrapport van Coen Eggen van juni 2010 aan de raad heeft toegezonden, heeft de raad naar voorlopig oordeel evenmin als zienswijze hoeven aanmerken. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat blijkens de stukken dat rapport bij brief van 27 juni 2010 is verzonden, onder gelijktijdige verzending naar de Afdeling in de procedure ten aanzien van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, en door de raad is ontvangen op 1 juli 2010. Dit stuk dateert aldus van een moment dat het ontwerpbestemmingsplan in onderhavige procedure nog niet tot stand was gekomen, nu de vaststelling van het ontwerpplan eerst op 10 augustus 2010 heeft plaatsgevonden.
Nu voorshands niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan [verzoeker] redelijkerwijs het niet naar voren brengen van een zienswijze tegen het ontwerpplan niet kan worden verweten, verwacht de voorzitter dat het beroep van [verzoeker] voor zover ingesteld tegen het conform het ontwerpplan vastgestelde plan niet-ontvankelijk zal zijn.
2.4.2. Bij het besluit van 14 december 2010 is het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. [verzoeker] kan naar voorlopig oordeel gelet op het vorenstaande alleen opkomen tegen de bij dat besluit gewijzigde onderdelen, voor zover hij daardoor in een nadeliger positie is gekomen dan op grond van het ontwerpplan.
2.4.3. Voor zover het beroep van [verzoeker] zich richt op de gewijzigde onderdelen van de toelichting kan niet worden aangenomen dat hij hierdoor in een nadeliger positie is gekomen, nu de plantoelichting geen onderdeel uitmaakt van het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Daartegen kan in beroep niet worden opgekomen. Gelet hierop dient voorshands aan de gronden voor zover gericht tegen de gewijzigde vaststelling van de plantoelichting te worden voorbijgegaan.
2.5. Bij het vastgestelde plan zijn op de verbeelding enkele wijzigingen aangebracht. Dit betreft een uitbreiding van de bestemming "Groen", het toekennen van de aanduidingen functieaanduidingen "waterberging" en "specifieke vorm van groen - grondwal" aan een deel van de bestemming "Groen" en het verschuiven van het bouwvlak met 2,5 meter in oostelijke richting. De voorzitter acht niet op voorhand uitgesloten dat [verzoeker] door deze wijziging in een nadeliger positie is gebracht dan op grond van het ontwerpplan, nu [verzoeker] onder meer stelt dat de openheid van het landschap door het aanbrengen van de grondwal en de beplanting wordt aangetast. De voorzitter ziet hierin evenwel geen aanleiding voor schorsing van het plan. Daarbij betrekt de voorzitter dat met de grondwal en de beplanting mede wordt voorzien in de landschappelijke inpassing van de voorziene bebouwing en dat daarmee een tegenprestatie in het kader van de regeling Bouwkavel op Maat plus, Integrale kwaliteitstoets voor agrarische bedrijven (BOM+) wordt ingevuld. Voorts kan met de grondwal en de beplanting volgens de raad en [belanghebbende] weer een beschutte migratieroute voor de das worden gerealiseerd. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding om te oordelen dat de raad niet in redelijkheid de gewijzigde onderdelen van het plan heeft kunnen vaststellen.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2011