201004280/1/M3.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Echteld, gemeente Neder-Betuwe,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Tiel,
de raad van de gemeente Tiel,
verweerder.
Bij besluit van 10 maart 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Medel gedeeltelijke herziening E" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2011, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. B. Smit, [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. M. Bos, advocaat te Rosmalen, en de raad, vertegenwoordigd door C.C.A. van Rhee-Oud Ammerveld en H.E.M. van den Bergh, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. E.S. Fikkert en mr. M.H. Blokvoort, beiden advocaat te Enschede, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Industrieschap Medel, vertegenwoordigd door A.J. Mauritz, als partij gehoord.
2.1. In het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Medel" is voorzien in een laad- en loskade aan het Amsterdam-Rijnkanaal, aansluitend aan enkele nog niet bebouwde bedrijfspercelen in de noordwestelijke hoek van het bedrijvenpark Medel.
Met de bestemmingsplanherziening "Bedrijvenpark Medel gedeeltelijke herziening E" wordt beoogd de bouw van een containerterminal met naastgelegen koel- en vrieshuis annex vruchtensappenverwerkingsbedrijf mogelijk te maken. Hiertoe zal, voor zover hier van belang, de ligging van de loskade ongeveer 75 meter in zuidoostelijke richting verschuiven ten opzichte van de in het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Medel" voorziene locatie en zal de maximale bouwhoogte voor de geplande transportkraan en het koel- en vrieshuis worden verhoogd van 12 naar 30 meter.
2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit, nu hij woonachtig is op een afstand van 1.500 meter van het plangebied. Volgens de raad wordt het vrije uitzicht van [appellant sub 1] niet belemmerd.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. [appellant sub 1] woont op circa 1.500 meter afstand van het plangebied. Vaststaat dat [appellant sub 1] vanaf zijn woning direct zicht heeft op de locatie waar de containerterminal en het koel- en vrieshuis zijn beoogd. Bovendien moet de ruimtelijke uitstraling van de containerterminal en het koel- en vrieshuis dusdanig van betekenis worden geacht dat ondanks de betrekkelijk grote afstand de belangen van [appellant sub 1] rechtstreeks zijn betrokken bij het bestreden besluit.
[appellant sub 1] is belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep is ontvankelijk.
Realisatie bestemmingsplan
2.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de plannen voor realisatie van het koel- en vrieshuis zijn vervallen, heeft de raad ter zitting verklaard dat het steeds de bedoeling is geweest het koel- en vrieshuis te realiseren. Volgens de raad heeft weliswaar nader overleg plaatsgevonden, maar dit betrof uitsluitend de locatie van het koel- en vrieshuis en niet de realisering daarvan.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk gemaakt dat de plannen voor het koel- en vrieshuis geen doorgang zullen vinden.
2.4. [appellant sub 1] betoogt dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de mogelijkheid van een alternatieve locatie.
2.4.1. De raad stelt zich in dit verband op het standpunt dat, nog daargelaten dat de locatie reeds in het "Bedrijvenpark Medel" als een locatie voor een laad- en loskade was voorzien, in de omgeving een geschikte alternatieve locatie aan het water, waar nog voldoende ruimte is en die voldoet aan alle vereisten en randvoorwaarden, niet voorhanden is. De gekozen locatie is volgens de raad gelegen op de enige onbebouwde plek op een aan een water gelegen bedrijventerrein.
Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de in het plan voorziene locatie heeft kunnen kiezen.
2.5. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat de raad de noodzaak van de verhoging van de maximale bouwhoogte naar 30 meter onvoldoende heeft gemotiveerd, overweegt de Afdeling als volgt.
De raad heeft betoogd dat de verhoging van het koel- en vrieshuis naar 30 meter verband houdt met efficiënt grondgebruik en energiebesparing. Volgens de raad is bij conventionele bouw, met een bouwhoogte van 10 meter, een grondoppervlak nodig dat vijfmaal groter is. De ruimte hiervoor ontbreekt op de geplande locatie. Bovendien leidt dit tot een hoger energieverbruik, omdat de verhouding van de inhoud van de benodigde bebouwing tot het dak- en wandoppervlak ongunstiger wordt en een grotere interne transportinstallatie nodig is, aldus de raad. Daarnaast moet het koel- en vrieshuis kunnen voorzien in voldoende opslagcapaciteit voor pallets. Met betrekking tot de transportkraan heeft de raad gesteld dat de maximale bouwhoogte van 30 meter noodzakelijk is vanwege het logistieke proces van het verplaatsen van de containers. De containers worden opgestapeld tot ten minste 21 meter hoogte en de transportkraan moet hierover heen kunnen reiken.
Gelet op het vorenstaande heeft naar het oordeel van de Afdeling de raad de noodzaak van de verhoging van de maximale bouwhoogte voldoende onderbouwd.
2.6. [appellant sub 2] vreest een toename van de geluidhinder ter plaatse van zijn direct buiten de zone liggende woning.
Uit de door Peutz opgestelde beoordeling van 19 maart 2010 van het akoestisch rapport van Caubergh Huygen van 24 april 2009, dat is opgesteld in het kader van de milieuvergunningaanvraag voor de containerterminal, blijkt volgens [appellant sub 2] dat bij een overslagcapaciteit van 40.000 TEU niet kan worden voldaan aan de geluidgrenswaarden uit de ontwerp-milieuvergunning, laat staan dat dit kan bij de aangevraagde 80.000 TEU. De geluidbelasting vanwege het gehele industrieterrein zal dan ook niet kunnen voldoen aan de op de zonegrens geldende maximaal toelaatbare geluidbelasting van 50 dB(A), aldus [appellant sub 2].
2.6.1. Uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, blijkt dat het industrieterrein waarop het plan betrekking heeft een gezoneerd industrieterrein betreft, waarvoor de oorspronkelijke geluidzone in 1998 is vastgesteld. In het bestemmingsplan "Aanpassing geluidszone Medel" dat op 10 maart 2010, en derhalve gelijktijdig met het thans ter toetsing voorliggende plan, is vastgesteld, is de oorspronkelijke geluidzone gewijzigd vanwege de beoogde realisatie van de containerterminal op het industrieterrein. Aldus is bij de vaststelling van de bestemmingsplanherziening "Bedrijvenpark Medel gedeeltelijke herziening E" de Wet geluidhinder in acht genomen.
2.6.2. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat op de zonegrens niet aan de geluidgrenswaarde van 50 dB(A) kan worden voldaan, overweegt de Afdeling dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat een maximale capaciteit van 80.000 TEU op grond van de stand der techniek inpasbaar is. De geluidruimte is toereikend indien noodzakelijke geluidmaatregelen, waaronder de toepassing van gesloten containerwanden, worden getroffen.
Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op de zonegrens aan de geluidgrenswaarde van 50 dB(A) kan worden voldaan.
2.7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen beiden ernstige visuele hinder te ondervinden van de in het plan voorziene verhoging van de maximale bouwhoogte voor de geplande transportkraan en het koel- en vrieshuis van 12 naar 30 meter. Verder betoogt [appellant sub 2] dat ook de toegestane opslaghoogte voor containers van 21 meter visuele hinder geeft.
2.7.1. De woningen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn op ongeveer 350 meter onderscheidenlijk 1.500 meter ten oosten van de beoogde containerterminal en het koel- en vrieshuis gelegen. In het deskundigenbericht wordt hun beider standpunt dat hun uitzicht vanuit de woning en achtertuin na realisatie van het bestemmingsplan verandert, onderschreven. Ten aanzien van [appellant sub 1] is daarbij opgemerkt dat het uitzicht verandert maar niet wordt belemmerd.
2.7.2. Gelet op de grote afstand van de woning van [appellant sub 1] tot de in het plan voorziene bebouwing heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter hoogte van zijn woning geen visuele hinder optreedt.
Gelet op de afstand van de woning van [appellant sub 2] tot het plangebied heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belemmering van het uitzicht vanuit de woning en de achtertuin van [appellant sub 2] ten gevolge van de in het plan voorziene bebouwing geen onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat vormt.
2.8. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het bestreden besluit niet in overeenstemming is met het beeldkwaliteitsplan, overweegt de Afdeling dat dit blijkens het bestreden besluit door de raad is onderkend. Het toestaan van een maximale bouwhoogte van 30 meter in een smalle strook langs de Diepert is volgens het bestreden besluit evenwel gewenst, nu de gemeente het bedrijvenpark vanaf de A15 prominenter in beeld wil brengen, waardoor tevens de ruimte op die locatie intensiever wordt gebruikt. Gelet op deze motivering heeft de raad van het beeldkwaliteitsplan kunnen afwijken.
Innerlijke tegenstrijdigheid
2.9. [appellant sub 2] betoogt dat de toegestane verhoging van de maximale bouwhoogte leidt tot innerlijke tegenstrijdigheid met de beschrijving in hoofdlijnen, omdat daarin onder meer is vermeld dat de watergebonden grootschalige op- en overslagbedrijven tot de niet-beoogde categorie van te vestigen bedrijven behoren.
2.9.1. Ingevolge artikel 4, onder A, van de planvoorschriften (beschrijving in hoofdlijnen) van het plan, voor zover hier van belang, dienen de schaal en omvang van de bedrijven aan de noordelijke en oostelijke randen van het bedrijventerrein kleiner te zijn dan binnen het overige deel van het bedrijventerrein. Daartoe is in de voorschriften en op de plankaart een opklimmende nokhoogte geregeld.
Ingevolge artikel 4, onder C, voor zover hier van belang, behoren tot de niet-beoogde bedrijfssoorten onder meer watergebonden grootschalige op- en overslagbedrijven.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van de herziening, zijn de op de plankaart voor "Laad- en loswal" aangewezen gronden en de volgens dit artikel mogelijke bouwwerken bestemd voor de directe overslag en opslag van goederen tussen watergebonden verkeer en weggebonden verkeer met gebruikmaking van containers, alsmede voor de daartoe nodige aan- en afvoerwegen.
Ingevolge het zesde lid mag bij de bouw van de in lid 3, sub c genoemde bouwwerken de hoogte maximaal 30 m bedragen.
2.9.2. In artikel 4, de beschrijving in hoofdlijnen, van het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Medel" zijn de in het plan gemaakte keuzes voor de toegestane bedrijvigheid en de schaal en omvang van de bebouwing in het plangebied onderbouwd. Deze uitgangspunten hebben ten grondslag gelegen aan de in dat plan aan de gronden toegekende bestemmingen en planvoorschriften. De voorliggende herziening waarin de beoogde locatie voor het koel- en vrieshuis en de containerterminal is opgenomen ligt in de noordelijke zone van het plan. Het aldaar mogelijk maken van een watergebonden grootschalig op- en overslagbedrijf met een maximale hoogte van 30 meter wijkt weliswaar af van de uitgangspunten die oorspronkelijk aan het plan ten grondslag zijn gelegd en zoals in de beschrijving in hoofdlijnen in artikel 4 van het plan zijn verwoord, maar deze afwijking is voldoende gemotiveerd. De Afdeling betrekt hierbij hetgeen zij hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de locatie, noodzaak en het beeldkwaliteitsplan.
2.10. [appellant sub 1] betoogt dat zijn belangen onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Volgens [appellant sub 1] had de raad een uitvoeriger onderzoek naar zijn belangen moeten verrichten.
2.10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij de belangen van alle omwonenden in de besluitvorming heeft meegewogen. Er is, onder meer, onderzoek verricht naar de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan ter zake van geluid, geur en externe veiligheid. Daarbij is geen strijd met wet- of regelgeving geconstateerd, aldus de raad.
2.10.2. Hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de belangen van [appellant sub 1] onvoldoende bij het bestreden besluit zijn betrokken.
2.11. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Baaren
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011