ECLI:NL:RVS:2011:BQ9671

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007362/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.G. Drupsteen
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere geluidgrenswaarden vastgesteld voor nieuwbouw appartementen in Leiderdorp

In deze zaak heeft de Raad van State op 29 juni 2011 uitspraak gedaan over het besluit van het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland, dat hogere geluidgrenswaarden heeft vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 34 nieuw te bouwen appartementen aan de Van der Valk Boumanweg te Leiderdorp. Het besluit, dat op 16 juni 2010 werd genomen, is ter inzage gelegd op 17 juni 2010. De Stichting Wijkteam Ockenrode/Nijenrode e.o. heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet correct is uitgevoerd en dat de berekeningen van de geluidsbelasting onjuist zijn. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 18 mei 2011, waarbij de Stichting werd vertegenwoordigd door W.A. Dolle en A.C.M. van der Drift, en het dagelijks bestuur door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het dagelijks bestuur de juiste procedure heeft gevolgd en dat de terinzagelegging van de benodigde stukken voldoende was. De beroepsgronden van de Stichting, die onder andere stelden dat de geluidsbelasting niet correct was berekend en dat de afstand tot de wegen onjuist was, zijn door de Raad van State verworpen. De Raad concludeert dat de hogere geluidgrenswaarden, die zijn vastgesteld op 61 dB(A) voor appartementen A en B en 57 dB(A) voor appartement C, niet in strijd zijn met de Wet geluidhinder. De Raad heeft ook geoordeeld dat het dagelijks bestuur niet verplicht was om maatregelen te nemen om de geluidsbelasting te verlagen, omdat de vastgestelde waarden niet overschreden worden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van de Stichting ongegrond verklaard, waarmee het besluit van het dagelijks bestuur in stand blijft. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het vaststellen van geluidgrenswaarden in het kader van nieuwbouwprojecten, en bevestigt dat de betrokken bestuursorganen de juiste procedures hebben gevolgd en de relevante wetgeving in acht hebben genomen.

Uitspraak

201007362/1/M2.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Wijkteam Ockenrode/Nijenrode e.o., gevestigd te Leiderdorp,
appellante,
en
het dagelijks bestuur van de Milieudienst West-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2010 heeft het dagelijks bestuur hogere waarden als bedoeld in artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder vastgesteld voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de Van der Valk Boumanweg en de Laan van Ouderzorg voor 34 nieuw te bouwen appartementen op de MEAS-locatie aan de Van der Valk Boumanweg te Leiderdorp. Dit besluit is op 17 juni 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
De Stichting en het dagelijks bestuur hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Stichting heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2011, waar de Stichting, vertegenwoordigd door W.A. Dolle en A.C.M. van der Drift, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.H. Norde, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Bestreden besluit
2.1. Het bestreden besluit is genomen ten behoeve van een besluit tot verlening van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de nieuw te bouwen appartementen op de MEAS-locatie.
Procedurele aspecten
2.2. De Stichting voert aan dat de terinzagelegging van het ontwerpbesluit niet op correcte wijze heeft plaatsgevonden, nu de bouwtekeningen, bouwkundige gegevens en de numerieke gegevens van de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te bouwen appartementen niet ter inzage zijn gelegd.
2.2.1. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.2.2. Het dagelijks bestuur stelt dat zowel het ontwerpbesluit als de voor de beoordeling daarvan redelijkerwijs noodzakelijke stukken ter inzage hebben gelegen, waaronder de bouwtekening van het bouwplan en het geluidrapport van 7 april 2010, kenmerk Meas080625mdwh1, waarin de afgeronde numerieke gegevens van de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te bouwen appartementen zijn opgenomen. De Afdeling acht deze stelling aannemelijk, zodat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het college heeft gehandeld in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De beroepsgrond faalt.
2.3. De Stichting voert aan dat bij het bestreden besluit slechts een voornemen tot het stellen van hogere geluidgrenswaarden kenbaar wordt gemaakt.
2.3.1. In het bestreden besluit staat vermeld dat het dagelijks bestuur voornemens is hogere geluidgrenswaarden te stellen. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit is dit een kennelijke verschrijving, die niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidt.
Omvang geding
2.4. In dit geding staat alleen de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter beoordeling. Aan dit besluit ligt het geluidrapport van 7 juni 2010, kenmerk Meas080625mdwh1 (hierna: het geluidrapport), ten grondslag. De beroepsgronden die hier niet op zien, zoals de gronden over het geluidrapport van 7 april 2010, dat niet ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit, de vrijstellingsprocedure in het kader van de nieuw te bouwen appartementen, de procedure over het bestemmingsplan "MEAS-locatie", de afweging van de belangen van omwonenden in die procedures en de vraag of het bestreden besluit ambtshalve dan wel op verzoek is genomen, blijven daarom in het navolgende onbesproken.
Algemeen wettelijk kader
2.5. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder is, behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde, de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB.
Ingevolge artikel 83, eerste lid kan voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan.
Ingevolge artikel 83, tweede lid kan bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot in stedelijk gebied nog te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd, voor de aanwezige of te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan.
Geluid
2.6. De Stichting voert aan dat de berekening van de geluidsbelasting op de gevels van de te bouwen appartementen onjuist is uitgevoerd, zodat onzeker is of kan worden voldaan aan de vastgestelde hogere waarden. De Stichting voert daartoe aan dat in het geluidrapport voor de berekening van de geluidsbelasting ten onrechte wordt uitgegaan van een meethoogte van 1,5 meter. Volgens de Stichting volgt uit het ontwerpbestemmingsplan "MEAS-locatie" dat de halfondergrondse garage 1,8 meter boven het maaiveld uitsteekt, zodat een meethoogte van 1,8 meter moet worden gehanteerd. Volgens de Stichting blijkt uit de rekenresultaten van het deskundigenbericht, anders dan in het deskundigenbericht wordt gesteld, dat bij een meethoogte van 1,8 meter de geluidsbelasting vanwege de Van der Valk Boumanweg op immissiepunt 4E (appartementen C) met 1 dB(A) afneemt ten opzichte van de berekende geluidsbelasting op een hoogte van 1,5 meter. Verder voert de Stichting aan dat in het geluidrapport ten onrechte een afstand van 15 meter van de Van der Valk Boumanweg tot aan de nieuw te bouwen appartementen als uitgangspunt is genomen. Hierdoor is volgens de Stichting ook de gehanteerde afstand van de Laan van Ouderzorg tot aan de nieuw te bouwen appartementen onjuist. In werkelijkheid zijn deze afstanden volgens de Stichting kleiner.
2.6.1. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat aan de vastgestelde hogere waarden kan worden voldaan. Het dagelijks bestuur erkent dat in het ontwerpbestemmingsplan "MEAS-locatie" de halfondergrondse garage 1,8 meter boven het maaiveld uitsteekt, zodat het deze meethoogte had moeten hanteren bij de berekening van de geluidsbelasting. Volgens het dagelijks bestuur leidt een verschil van 0,3 meter er echter niet toe dat niet kan worden voldaan aan de vastgestelde hogere grenswaarden.
2.6.2. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur voor de geluidsbelasting vanwege de Van der Valk Boumanweg op de nieuw te bouwen appartementen A, B en C hogere grenswaarden vastgesteld van onderscheidenlijk 61, 61 en 57 dB(A). Voorts heeft het dagelijks bestuur voor de geluidsbelasting van de Laan van Ouderzorg op de nieuw te bouwen appartementen A, B, C en D hogere grenswaarden vastgesteld van onderscheidenlijk 52, 54, 56 en 50 dB(A).
2.6.3. Het dagelijks bestuur heeft de hoogte van de halfondergrondse garage als uitgangspunt genomen voor de berekening van de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te bouwen appartementen. Volgens het ontwerpbestemmingsplan "MEAS-locatie" reikt de halfondergrondse parkeergarage tot maximaal 1,8 meter boven het maaiveld. Volgens het deskundigenbericht leidt een meting op een meethoogte van 1,8 meter voor de in het geluidrapport genoemde immissiepunten met een geluidsbelasting hoger dan 48 dB(A) tot een aantal verschillen ten opzichte van de berekende geluidsbelasting op een hoogte van 1,5 meter. De geluidsbelasting vanwege de Van der Valk Bouwmanweg op immissiepunt 2C (appartementen B) neemt af met 1 dB(A) tot 60 dB(A). Daarnaast neemt de geluidsbelasting vanwege de Laan van Ouderzorg op de immissiepunten 1A (appartementen A) en 4A (appartementen C) toe met 1 dB(A) tot 52 en 56 dB(A). Zoals de Stichting terecht stelt blijkt uit de rekenresultaten in het deskundigenbericht dat ook op immissiepunt 4E (appartementen C) de geluidsbelasting afneemt met 1 dB(A) tot 51 dB(A). Deze herberekende geluidsbelastingen leiden echter niet tot een overschrijding van de bij het bestreden besluit vastgestelde waarden, zodat het dagelijks bestuur zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat aan deze waarden kan worden voldaan.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.6.4. Het dagelijks bestuur stelt dat de afstand van de Van der Valk Boumanweg tot aan de bestaande bebouwing 13,5 meter is. De afstand tot aan de nieuw te bouwen appartementen zal volgens het dagelijks bestuur echter 15 meter bedragen, omdat de Van der Valk Boumanweg breder wordt door toevoeging van de afslag naar de Laan van Ouderzorg. Hierdoor is ook de gehanteerde afstand vanaf de Laan van Ouderzorg tot aan de nieuw te bouwen appartementen volgens het dagelijks bestuur juist. Er is geen aanleiding dit standpunt onjuist te achten, zodat het college terecht een meetafstand van 15 meter als uitgangspunt heeft genomen in het geluidrapport.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.7. De Stichting voert aan dat niet vaststaat dat aan de vastgestelde hogere grenswaarden kan worden voldaan, nu de berekende waarden van de geluidsbelasting vanwege de Van der Valk Boumanweg en de Laan van Ouderzorg op de nieuw te bouwen appartementen in het geluidrapport niet conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 (hierna: het RMV 2006) zijn afgerond.
2.7.1. Ingevolge artikel 110d van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, wordt ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een weg voor het bepalen van het equivalente geluidniveau bij ministeriële regeling aangegeven:
a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en
b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid.
Hieraan is uitvoering gegeven in het RMV 2006.
Ingevolge artikel 1.3, eerste lid van het RMV 2006 wordt de waarde van het door berekening of meting verkregen equivalente geluidsniveau afgerond naar het dichtstbijzijnde gehele getal, waarbij een halve eenheid wordt afgerond naar het even getal.
Ingevolge artikel 3.3, eerste lid, van het RMV 2006 wordt het equivalente geluidsniveau bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III beschreven standaardrekenmethode II.
2.7.2. Het geluidonderzoek is met toepassing van het RMV 2006 en de daarin weergegeven standaardrekenmethode II uitgevoerd. Voor het vaststellen van de hogere geluidgrenswaarden is de geluidsbelasting vanwege de Van der Valk Boumanweg en de Laan van Ouderzorg op de nieuw te bouwen appartementen berekend. In bijlage 3 van het geluidrapport staan de berekende waarden van de geluidsbelasting van beide wegen vermeld met één decimaal achter de komma. Volgens het deskundigenbericht wordt de in artikel 83, tweede lid, van de Wet geluidhinder opgenomen maximale ontheffingswaarde van 63 dB(A) niet overschreden en kan aan de bij het bestreden besluit vastgestelde hogere grenswaarden worden voldaan. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze conclusie te twijfelen. De door de Stichting ingebrachte zienswijzen op het deskundigenbericht leiden niet tot een ander oordeel.
De beroepsgrond faalt.
2.8. De Stichting voert aan dat de ruimte bij immissiepunt 2A in het geluidrapport ten onrechte niet is aangemerkt als geluidgevoelig object, zodat niet vaststaat dat aan de vastgestelde hogere grenswaarden kan worden voldaan.
2.8.1. Het dagelijks bestuur stelt dat de ruimte bij immissiepunt 2A geen geluidgevoelige ruimte is, maar een containerruimte. Het baseert zich daarbij op een plattegrondtekening van het bouwplan. De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ruimte een geluidgevoelig object is.
De beroepsgrond faalt.
2.9. De Stichting voert aan dat de uitgangspunten in het geluidrapport onjuist zijn, omdat gebruik is gemaakt van onjuiste verkeersgegevens. Hiertoe voert de Stichting aan dat ten onrechte is uitgegaan van 2020 als het voor de geluidsbelasting bepalende jaar, dat de gebruikte verkeersintensiteiten onjuist zijn gelet op andere onderzoeken en verkeerstellingen van de gemeente Leiderdorp, dat de procentuele verdeling van de voertuigcategorieën onjuist is gelet op de verkeerstellingen, dat ten onrechte een groei van het verkeer van 4% als uitgangspunt is genomen, dat ten onrechte niet een kruispuntkental van 2/3 is gehanteerd op de Van der Valk Boumanweg, dat geen rekening is gehouden met verkeersaantrekkende bouwprojecten die thans of in de toekomst worden uitgevoerd en dat geen rekening is gehouden met het effect van de aanleg van de Ringweg Oost en het vrachtwagenverbod op de Van der Valk Boumanweg.
2.9.1. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het RMV 2006 wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau vanwege een weg rekening gehouden met de maatgevende verkeersintensiteiten van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen.
Onder maatgevende verkeersintensiteit wordt daarbij ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van het RMV 2006 verstaan: verkeersintensiteit, zoals die in het voor de geluidsbelasting bepalende jaar, gemiddeld over een representatief tijdvak optreedt.
Ingevolge artikel 3.2, tweede lid, van het RMV wordt, voor zover hier van belang, bij de bepaling van het equivalente geluidniveau, afhankelijk van de situatie, rekening gehouden met de effecten op de geluidemissie en geluidoverdracht, die het gevolg zijn van één of meer met verkeerslichten geregelde kruispunten van wegen.
In bijlage III behorend bij hoofdstuk 3 van het RMV 2006 staan de voorwaarden voor de kruispunttoeslag en de kruispuntkentallen vermeld.
2.9.2. Uit het geluidrapport, waarop het dagelijks bestuur zich bij de besluitvorming heeft gebaseerd, volgt dat is uitgegaan van 2020 als het voor het geluidsbelasting bepalende jaar. In de toelichting (Stcrt. 2006, 249, blz. 84) op artikel 3.1 van het RMV 2006 is weergegeven dat, in een geval als hier aan de orde, als maatgevend jaar wordt aangehouden het tiende jaar na het akoestisch onderzoek. Het geluidrapport dateert van 7 juni 2010, zodat het dagelijks bestuur op goede gronden is uitgegaan van 2020 als het maatgevende jaar. De door de Stichting op dit punt ingebrachte zienswijze op het deskundigenbericht leidt niet tot een ander oordeel.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.9.3. In het geluidrapport is uitgegaan van de verkeersgegevens van het model van de Regionale Verkeers Milieu Kaart versie HollandRijnland 20071221 (hierna: de RVMK). Volgens het deskundigenbericht is er geen aanleiding om te twijfelen aan de uitvoergegevens van de RVMK en de toepasbaarheid voor het bestreden besluit. Het wordt in het deskundigenbericht aannemelijk geacht dat de door de Stichting genoemde onderzoeken en rapportages niet geschikt zijn voor de beoordeling van de verkeersintensiteiten voor de Van der Valk Boumanweg en de Laan van Ouderzorg. Voorts is volgens het deskundigenbericht de toekomstige geluidsbelasting op de nieuw te bouwen appartementen gelet op de verkeerstellingen van de gemeente Leiderdorp mogelijk lager dan wanneer de verkeersintensiteiten uit de RVMK worden gehanteerd. Daarnaast is volgens het deskundigenbericht een groeifactor van 4% van het verkeer tot het jaar 2020 aannemelijk en is de gehanteerde verdeling van de voertuigcategorieën uit de RMVK niet onjuist. Voorts wordt in het deskundigenbericht geconcludeerd dat alle door de Stichting genoemde projecten zijn meegenomen in de RVMK en dat over de komst van de Ringweg Oost en het vrachtwagenverbod voor de Van der Valk Boumanweg nog geen besluit is genomen en dat deze ontwikkeling daarom niet behoeft te worden meegenomen in de RVMK.
De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan voorgaande conclusies. Het dagelijks bestuur heeft de geluidsbelastingen kunnen vaststellen op basis van de RVMK. De door de Stichting ingebrachte zienswijzen op het deskundigenbericht leiden niet tot een ander oordeel.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.9.4. Volgens het deskundigenbericht is het dagelijks bestuur in het geluidrapport uitgegaan van een juist kruispuntkental van 1/2. De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat het deskundigenbericht op dit punt onjuist is.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.9.5. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat in het geluidrapport gebruik is gemaakt van onjuiste verkeersgegevens. Het dagelijks bestuur heeft het bestreden besluit in zoverre kunnen baseren op het geluidrapport.
De beroepsgrond faalt.
2.10. De Stichting voert aan dat niet duidelijk is of rekening is gehouden met de niet synchroon werkende verkeerslichting voor afslaand verkeer naar de Laan van Ouderzorg, dat niet blijkt of het effect van de afsluiting van de Ockenrode is meegenomen in de berekening van de geluidsbelasting, dat ten onrechte geen obstakeltoeslag is toegepast voor het effect van de uitrit van de parkeergarages en het parkeerterrein van de nieuw te bouwen appartementen en dat onduidelijk is voor welke appartementen een hogere waarde is vastgesteld. Voorts voert de Stichting aan dat in het geluidrapport op de berekende geluidsbelasting ten onrechte een aftrek van 5 dB(A) is toegepast.
2.10.1. Ingevolge artikel 3.2, eerste lid van het RMV 2006 wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau vanwege een weg, rekening gehouden met:
a. de maatgevende verkeersintensiteiten van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen;
b. de verkeerssnelheden van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen;
c. de geluidemissies van de onderscheiden categorieën motorvoertuigen, bepaald op een wegdek van dicht asfaltbeton;
d. de invloed van het wegdektype op de geluidemissie.
Ingevolge het tweede lid wordt bij de bepaling van het equivalente geluidniveau, afhankelijk van de situatie, bovendien rekening gehouden met de effecten op de geluidemissie en geluidoverdracht, die het gevolg zijn van één of meer:
a. hellingen in het beschouwende weggedeelte;
b. met verkeerslichten geregelde kruispunten van wegen;
c. snelheidsbeperkende maatregelen.
In bijlage III behorende bij hoofdstuk 3 van het RMV is bepaald in welk geval een obstakeltoeslag wordt toegepast.
Ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang, stelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidsbelasting van de gevel van woningen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.
Ingevolge artikel 3.6 van het RMV 2006, voor zover hier van belang, bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder toe te passen aftrek op de waarde van het equivalent geluidniveau, vanwege een weg, van de gevel van een woning:
a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 kilometer per uur of meer bedraagt;
b. 5 dB voor de overige wegen.
2.10.2. Niet synchroon werkende verkeerslichten worden niet genoemd in artikel 3.2, eerste en tweede lid, van het RMV 2006. Het dagelijks bestuur behoefde bij de bepaling van de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen appartementen dan ook geen rekening te houden met het door de Stichting genoemde niet synchroon werkend verkeerslicht. In zoverre is de geluidsbelasting conform het RMV 2006 vastgesteld.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.10.3. Het bestreden besluit heeft geen betrekking op de geluidsbelasting vanwege de Ockenrode, zodat de verkeersintensiteit van de Ockenrode niet hoeft te worden betrokken bij de berekening van de geluidsbelasting.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.10.4. Volgens het deskundigenbericht is terecht geen obstakeltoeslag toegepast voor de in- en uitrit voor de 90 parkeerplaatsen bij de nieuw te bouwen appartementen. De Afdeling ziet geen aanleiding om het deskundigenbericht op dit punt onjuist te achten, zodat ook in zoverre de geluidsbelasting juist is vastgesteld.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.10.5. Uit het geluidrapport is te herleiden voor welke woningen een hogere waarde is vastgesteld. In zoverre is er geen grond voor het oordeel dat de geluidsbelasting onjuist is vastgesteld.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.10.6. De beroepsgrond van de Stichting dat de aftrek van 5 dB(A) ten onrechte is toegepast, dient beoordeeld te worden op basis van de Wet geluidhinder en het daarop gebaseerde RMV 2006. In het geluidrapport is overeenkomstig de Wet geluidhinder en het RMV 2006 terecht de aftrek van 5 dB(A) toegepast op de berekende geluidsbelasting. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen appartementen is in zoverre op de juiste manier vastgesteld.
De beroepsgrond faalt in zoverre.
2.10.7. Gelet op het voorgaande is er geen grond voor het oordeel dat de geluidsbelasting op de nieuw te bouwen appartementen onjuist is vastgesteld. Het dagelijks bestuur heeft het bestreden besluit in zoverre kunnen baseren op het geluidrapport.
De beroepsgrond faalt.
Maatregelen
2.11. De Stichting voert aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen maatregelen heeft genomen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(A) van artikel 82, eerste lid, van de Wet geluidhinder, zoals het aanbrengen van stil asfalt.
2.11.1. Ingevolge artikel 110a, eerste lid, van de Wet geluidhinder zijn burgemeester en wethouders binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp heeft deze bevoegdheid in het kader van de Gemeenschappelijke regeling Milieudienst West-Holland overgedragen aan het dagelijks bestuur.
Ingevolge het vijfde artikellid, voor zover hier van belang, kan het college slechts toepassing geven aan de in het eerste lid van dit artikel toegekende bevoegdheid tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de weg van de gevel van de betrokken woning tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
2.11.2. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur onderzocht of toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de desbetreffende wegen op de gevel van de nieuw te bouwen appartementen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. De Stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat het dagelijks bestuur niet voldoende heeft onderzocht of toepassing van geluidreducerende maatregelen onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Het dagelijks bestuur heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor toepassing van geluidbeperkende maatregelen, zodat het dagelijks bestuur in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan de bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vast te stellen.
De beroepsgrond faalt.
Afwijken eigen beleid
2.12. De Stichting voert aan dat het dagelijks bestuur onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van de in het in de "Richtlijnen voor het vaststellen van hogere grenswaarden in het kader van de decentralisatie van de hogere-grenswaarden-procedure Wet geluidhinder", vastgesteld op 15 maart 2007 (hierna: de richtlijn) opgenomen uitgangspunt dat voor de geluidsbelasting vanwege een weg een maximale waarde wordt vastgesteld van 58 dB(A).
2.12.1. Het dagelijks bestuur heeft bij de vaststelling van de in geding zijnde hogere grenswaarden aansluiting gezocht bij de richtlijn.
Paragraaf 7.2.2, voorwaarde 8, van de richtlijn bepaalt, voor zover hier van belang, dat de hogere waarde niet meer dan 58 dB bedraagt.
Paragraaf 7.3 bepaalt, voor zover hier van belang, dat bij hoge uitzondering kan worden overgegaan tot het verlenen van een hogere waarde dan 58 dB tot de in de Wet geluidhinder vastgestelde maximale waarde van 63 dB. Voor deze situaties zal een aparte uitgebreide motivering noodzakelijk zijn waaruit moet blijken waarom de omstandigheden deze uitzonderlijke afwijking van het geluidbeleid rechtvaardigen.
2.12.2. Voor een aantal van de nieuw te bouwen appartementen is een hogere waarde dan 58 dB(A) vastgesteld. Deze afwijking van het eigen beleid wordt volgens het dagelijks bestuur gerechtvaardigd door stedenbouwkundige aspecten die de ontwikkeling van de nieuw te bouwen appartementen wenselijk maken. Daarbij heeft het dagelijks bestuur in de beoordeling meegenomen dat geluidwerende maatregelen aan de gevel zullen worden genomen en dat overige geluidreducerende maatregelen niet mogelijk zijn. Er is geen grond voor het oordeel dat het dagelijks bestuur, gelet op de door hem tot uitgangspunt genomen richtlijn, niet in redelijkheid toepassing heeft kunnen geven aan zijn bevoegdheid om hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting dan 58 dB(A) vast te stellen.
De beroepsgrond faalt.
2.13. Het beroep is ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
407-691.