ECLI:NL:RVS:2011:BQ9694

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001914/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Landgoederenzone' vastgesteld door de raad van de gemeente Rijswijk

Op 15 december 2009 heeft de raad van de gemeente Rijswijk het bestemmingsplan 'Landgoederenzone' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder [appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] met anderen, beroep ingesteld bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 10 mei 2011, waar de appellanten en de raad vertegenwoordigd door hun advocaten aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de ontvankelijkheid van de beroepen beoordeeld. Het beroep van [appellant sub 2 A] en anderen werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen rechtstreeks belang bij het besluit konden aantonen. De Afdeling oordeelde dat de afstand van hun woningen tot het bestreden plandeel te groot was om een persoonlijk belang aan te nemen. Het beroep van [appellant sub 1] werd ongegrond verklaard, omdat de raad zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de bestemming 'Horeca' voor het landhuis De Voorde geen onaanvaardbare geluidshinder zou veroorzaken. De Afdeling concludeerde dat de raad de belangen van de ecologische verbindingszone en de ruimtelijke ordening in redelijkheid had afgewogen. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 29 juni 2011.

Uitspraak

201001914/1/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Rijswijk,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] en anderen, wonend te Rijswijk,
en
de raad van de gemeente Rijswijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoederenzone" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2010, [appellant sub 2 A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 15 april 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2 A] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. D. Tap, advocaat te Den Haag, en [appellant sub 2 A] en anderen, [appellant sub 2 A] in persoon, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad van de gemeente Rijswijk, vertegenwoordigd door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan is overwegend conserverend van aard en voorziet voor een aantal plandelen in ontwikkelingsmogelijkheden door het opnemen van wijzigingsbevoegdheden of uit te werken bestemmingen.
Ontvankelijkheid
2.2. Ten aanzien van de stelling van de raad dat [appellant sub 2 A] en anderen niet-ontvankelijk zijn in hun beroep, nu hun woningen op grote afstand van het bestreden plandeel zijn gelegen en zij geen zicht hebben op dat plandeel, overweegt de Afdeling het volgende.
Het beroep van [appellant sub 2 A] en anderen is onder meer ingediend door [appellant sub 2 A], [appellante sub 2 B], [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D], [appellant sub 2 E], [appellante sub 2 F], [appellant sub 2 G], [appellant sub 2 H], [appellant sub 2 I], [appellante sub 2 J], [appellante sub 2 K], [appellante sub 2 L], [appellant sub 2 M], [appellant sub 2 N], [appellante sub 2 O], [appellant sub 2 P], [appellant sub 2 Q], [appellant sub 2 R] en [appellante sub 2 S]. Zij wonen op afstanden van ten minste 160 meter van het plandeel met de bestemming "Horeca" bekend als landhuis De Voorde. Vanuit hun woningen hebben zij geen zicht op het betrokken plandeel, nu tussen hun woningen en het landhuis andere woningen, een veld dat grotendeels is omzoomd door bomen en het daaraan grenzende bosachtige terrein behorende bij het landhuis gelegen zijn. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op het door hen bestreden plandeel mogelijk worden gemaakt, is deze afstand naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Voorts hebben zij geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat ondanks deze afstand een objectief en persoonlijk belang rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.
De conclusie is dat voornoemde personen geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, geen beroep kunnen instellen.
Het beroep, voor zover ingediend door voornoemde personen, is niet-ontvankelijk.
Landhuis De Voorde
2.3. Het beroep van [appellant sub 2 A] en anderen voor zover dit is ingediend door [appellante sub 2 T] en anderen (hierna: [appellante sub 2 T] en anderen), is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Horeca" bekend als landhuis De Voorde. Zij vrezen voor geluidhinder vanwege deze bestemming, nu niet is uitgesloten dat ter plaatse feesten en partijen met muziek kunnen plaatsvinden. Het standpunt van de raad dat vanaf een afstand van 10 meter geen geluidsoverlast optreedt, is volgens [appellante sub 2 T] en anderen onjuist gelet op ervaringen met de geluidhinder die zij ondervinden van voetbalvereniging Haaglandia die gebruik maakt van een nabijgelegen sportpark. Daarbij is een beperking van de overlast niet gewaarborgd door de zogenoemde "algemeen gebruikelijke openingstijden" die voor de voorziene horeca zullen gelden, omdat hierop uitzonderingen kunnen worden toegestaan. Voorts vrezen zij dat bij geluidhinder niet handhavend zal worden opgetreden en vrezen zij voor een waardedaling van hun woningen.
2.3.1. Ingevolge artikel 7, lid 7.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Horeca" bestemd voor horecabedrijven in de categorieën 1a, 1b en 1c.
Ingevolge artikel 1, onder horecabedrijven, van de planregels wordt onder horecabedrijven categorie 1 'lichte horeca' verstaan:
a aan de detailhandelsfunctie verwante horeca zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, snackbar, tearoom, traiteur;
b overige lichte horeca zoals een bistro, restaurant met uitzondering van bezorg- en/of afhaalservice en een hotel, pension, logeerhuis;
c bedrijven met een relatief grote verkeersaantrekkende werking zoals bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² en restaurants, met uitzondering van bezorg- en/of afhaalservice.
Ingevolge dat artikel wordt onder horecabedrijven categorie 2 ‘middelzware horeca’ verstaan: bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken, zoals een bar, bierhuis, biljartcentrum, café, proeflokaal, shoarma/grillroom, zalenverhuur.
Ingevolge dat artikel wordt onder horecabedrijven categorie 3 ‘zware horeca’ verstaan: bedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en/of die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen, zoals een dancing, discotheek, nachtclub, partycentrum.
2.3.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [appellante sub 2 T] en anderen geen geluidhinder te verwachten is en het woon- en leefklimaat dan ook niet onaanvaardbaar zal worden aangetast door de in het plan voorziene ontwikkeling. Daartoe is van belang dat het gebruik en de daarbij behorende ruime openingstijden waarvoor [appellante sub 2 T] en anderen vrezen, op plandelen die bestemd zijn voor horecabedrijven in de categorieën 1a, 1b en 1c, niet zijn toegestaan. Het door [appellante sub 2 T] en anderen bedoelde gebruik is namelijk te kenmerken als café, zalenverhuur, discotheek en/of partycentrum, welk gebruik valt onder horecabedrijven in de categorieën 2 en 3. Daarbij hebben zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat bij het soort horeca dat ter plaatse wel is toegestaan, op een afstand ongeveer 140 meter zodanige geluidsoverlast te verwachten is dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. De door [appellante sub 2 T] en anderen gemaakte vergelijking met andere geluidhinder veroorzakende bestemmingen, gaat naar het oordeel van de Afdeling niet op, nu het gebruik en de omvang van een sportpark met sportvelden en geluidsinrichting van een andere orde is dan de in het plan voorziene horeca.
In de verwachting van [appellante sub 2 T] en anderen dat bij een eventuele overtreding niet handhavend zal worden opgetreden, heeft de raad in redelijkheid geen grond hoeven zien om de aan het plandeel toegekende bestemming ter plaatse niet aanvaardbaar te achten.
Voor zover [appellante sub 2 T] en anderen vrezen voor een waardedaling van hun woningen, bestaat geen grond voor de verwachting dat, zo al sprake zou zijn van waardedaling, die zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Ten aanzien van hetgeen [appellante sub 2 T] en anderen stellen betreffende op te nemen beperkingen ten aanzien van geluid in een privaatrechtelijke regeling dan wel een gebruiksvergunning, overweegt de Afdeling dat de vraag of een bedoelde regeling gewenst is dan wel welke voorwaarden aan een nog te verlenen vergunning moeten worden verbonden, niet aan de orde kan komen in het kader van deze planprocedure.
2.3.3. In hetgeen [appellante sub 2 T] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep, voor zover ingediend door [appellante sub 2 T] en anderen, is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.4. [appellant sub 1] stelt zich op het standpunt dat het perceel aan de [locatie 1] te Rijswijk, waar hij zijn restaurant exploiteert, en direct aan de noordzijde van dit perceel grenzende gronden die hij anderszins in gebruik heeft, ten onrechte niet overeenkomstig het feitelijk gebruik zijn bestemd en opnieuw onder het overgangsrecht zijn gebracht. Hij betoogt daartoe dat dit in strijd is met het vertrouwensbeginsel, het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, de rechtszekerheid, het evenredigheidsbeginsel en het verbod van détournement de pouvoir. Voorts is het besluit tot vaststelling van het plan onvoldoende gemotiveerd en is sprake van willekeur, aldus [appellant sub 1]. Ten slotte stelt hij dat in het plan ten onrechte niet is voorzien in persoonsgebonden overgangsrecht.
2.4.1. De raad stelt dat aan het perceel aan de [locatie 1] en aan de direct aan de noordzijde van dit perceel grenzende gronden, ook in het voorheen geldende plan een groenstemming was toegekend om ter plaatse een ecologische verbindingszone te verwezenlijken. De voorziene ecologische zone moet het Landgoed Te Werve, dat deel uitmaakt van de provinciale ecologische hoofdstructuur, verbinden met het Rijswijkse bos. Het creëren van deze zone is gemeentelijk beleid en de voornoemde gronden betreffen de enige mogelijkheid tot het verwezenlijken daarvan.
De raad stelt dat door het toekennen van bestemming "Groen-1 (G-1)" het gebruik en de met vergunning opgerichte bebouwing ten behoeve van horeca, voor zover betreffende een deel van het perceel aan de [locatie 1] met een oppervlakte van ongeveer 90 m², opnieuw onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het gebruik van het resterende deel van bedoeld perceel en de direct aan de noordzijde van dit perceel grenzende gronden, en de daar zonder vergunning opgerichte bebouwing zijn in strijd met de voorheen geldende plannen en derhalve niet onder het overgangsrecht gebracht, aldus de raad.
Hij stelt voorts dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd om ter plaatse de voorziene ecologische verbindingszone te realiseren. Daartoe betoogt hij dat de gemeente eigenaar is van het perceel [locatie 1] en de huurovereenkomst met [appellant sub 1] zal worden opgezegd. Er is reeds een besluit tot handhaving genomen ten aanzien van de illegaal opgerichte bebouwing op het perceel [locatie 1] en de gronden grenzend aan de noordzijde van dat perceel.
2.4.2. [appellant sub 1] is huurder van het gebouw op het perceel aan de [locatie 1] te Rijswijk, waar hij het restaurant 'Ristorante Pizzeria Casanova' exploiteert. Dit gehele perceel wordt feitelijk gebruikt ten behoeve van het restaurant. Voor een deel is daar bebouwing opgericht waarvoor geen vergunning is verleend. De gronden grenzend direct aan de noordzijde van dit perceel zijn door Fasani in gebruik voor verschillende, niet horeca-gerelateerde doeleinden waarvoor ook, zonder vergunning, bebouwing is opgericht. Aan het plandeel betreffende voornoemd perceel en voornoemde gronden is in het plan de bestemming "Groen-1 (G-1)" en de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie (WR-A)" toegekend.
Ingevolge artikel 5, lid 5.1, van de planregels, voor zover thans van belang, zijn de voor "Groen-1" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen, behoud en herstel alsmede bevordering van de aanwezige natuurwaarden en behoud en herstel alsmede bevordering van de cultuurhistorische groenstructuren van de historische landgoederen.
In het wijzigingsplan "Te Werve, wijzigingsplan ex artikel 11 WRO (zwembadlocatie)", door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk vastgesteld op 13 december 2005, is aan bedoelde gronden de bestemming "Groenvoorzieningen" en de aanduiding "ecologische verbindingszone (minimaal 50 m breed)" toegekend. Uit de bij het plan behorende voorschriften blijkt dat gebruik van die gronden anders dan voor een ecologische verbindingszone niet is toegestaan.
In het bestemmingsplan "Te Werve", uit 1997, is aan bedoelde gronden de bestemming "Maatschappelijke doeleinden (M)" en deels de aanduiding "horecabedrijf (h)" toegekend. Deze aanduiding betreft een vlak van 90 m² in de zuidoostelijke hoek van het bestemmingsvlak, op de plaats waar het oorspronkelijke restaurantgebouw is gesitueerd.
Ingevolge artikel 15 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden op de kaart aangewezen voor "Maatschappelijke doeleinden (M)" bestemd voor maatschappelijke voorzieningen en ter plaatse van de nadere aanwijzing "(h)" voor horecabedrijven.
Ingevolge artikel 1, onder 21, van de planvoorschriften, moet onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan, overheidsvoorzieningen en voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, onderwijs en daarmee gelijk te stellen instellingen.
Ingevolge artikel 1, onder 18, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, moet onder horecabedrijf worden verstaan een bedrijf dat in zijn algemeenheid gericht is op […] het verstrekken van als dan niet ter plaatse te nuttigen voedsel en/of dranken. Onder horeca wordt begrepen een restaurant/eetcafé; een bedrijf dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse en waar het verstrekken van dranken (daaraan) ondergeschikt is.
2.4.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling gebleken dat het gebruik van en de met vergunning opgerichte bebouwing op het perceel aan de [locatie 1] voor zover dit plaatsvindt dan wel is opgericht op het vlak van 90 m² waaraan in het bestemmingsplan "Te Werve" de aanduiding "horecabedrijf (h)" was toegekend, opnieuw onder het overgangsrecht is gebracht.
Het opnieuw onder het overgangsrecht brengen van bestaand gebruik kan onder omstandigheden aanvaardbaar zijn. Hiervoor is in gevallen als het onderhavige in ieder geval vereist dat de gerechtvaardigde verwachting bestaat dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat het bestaande gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. De Afdeling acht daartoe van belang dat de raad zich in de stukken en ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat de huurovereenkomst betreffende het gebouw waarin het restaurant is gevestigd zal worden opgezegd. Aan de omstandigheid dat in het verleden door het gemeentebestuur is gepoogd om tot een voor partijen aanvaardbare oplossing te komen, kan [appellant sub 1] niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de raad bij gelegenheid van de vaststelling van het onderhavige plan het bestaande gebruik van de gronden voor horeca en de bestaande bebouwing als zodanig zou bestemmen. Daartoe is van belang dat het verwezenlijken van de ecologische verbindingszone uitgangspunt is gebleven voor het gemeentebestuur en voorstellen aan [appellant sub 1] daarop waren gericht, door het in sterke mate beperken van de activiteiten totdat deze worden beëindigd dan wel het verplaatsen daarvan. Overigens hebben bedoelde pogingen niet tot een oplossing geleid. Aan de omstandigheid dat een drank- en horecavergunning is verleend, heeft [appellant sub 1] evenmin het recht of de gerechtvaardigde verwachting op een bestemming overeenkomstig het huidige gebruik kunnen ontlenen. Nu de raad voorts in redelijkheid belang heeft mogen toekennen aan het verwezenlijken van de ecologische zone ter plaatse, heeft hij het gebruik van en de met vergunning opgerichte bebouwing op het bovengenoemde gedeelte van het perceel aan de [locatie 1], in redelijkheid opnieuw onder het overgangsrecht kunnen brengen.
Ten aanzien van het gebruik van de overige gronden en de bebouwing die ter plaatse is opgericht, die niet onder het overgangsrecht vallen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarvoor geen afzonderlijke planregeling hoefde te worden getroffen. Daartoe is van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het gemeentebestuur het voornemen heeft gebruik te maken van zijn bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden teneinde de situatie in overeenstemming te brengen met het plan en dat daartoe inmiddels een besluit is genomen.
Gelet op het bovenstaande heeft de raad zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet in persoonsgebonden overgangsrecht hoefde te worden voorzien.
Het betoog faalt.
2.4.4. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A] en anderen, voor zover dit is ingediend door [appellant sub 2 A], [appellante sub 2 B], [appellant sub 2 C], [appellant sub 2 D], [appellant sub 2 E], [appellante sub 2 F], [appellant sub 2 G], [appellant sub 2 H], [appellant sub 2 I], [appellante sub 2 J], [appellante sub 2 K], [appellante sub 2 L], [appellant sub 2 M], [appellant sub 2 N], [appellante sub 2 O], [appellant sub 2 P], [appellant sub 2 Q], [appellant sub 2 R] en [appellante sub 2 S], niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 2 A] en anderen, voor zover dit is ingediend door [appellante sub 2 T] en anderen ongegrond;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011
458.