ECLI:NL:RVS:2011:BR0479

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012235/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de Raad voor Rechtsbijstand inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van J.W. [appellant] tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarbij een vergoeding voor verleende rechtsbijstand werd toegekend. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 29 april 2009, kende een vergoeding van € 511,41 toe aan de appellant. Dit besluit werd later door de Raad voor Rechtsbijstand op 16 juli 2009 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch verklaarde op 3 november 2010 het beroep van de appellant tegen dit besluit eveneens ongegrond. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn gronden heeft aangevuld in januari 2011.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 24 juni 2011. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de vergoeding enkel op basis van een advieszaak kon worden verstrekt, terwijl de procedure waarvoor de toevoeging was verleend nog niet was beëindigd. De appellant stelde dat hij recht had op een vergoeding op basis van artikel 5, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand, wat zou resulteren in een hogere vergoeding van € 1.002,60.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad ten onrechte had geoordeeld en dat de appellant recht had op de hogere vergoeding. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand werd vernietigd. De Raad van State bepaalde dat de appellant recht had op de vergoeding van € 1.002,60 en dat het door hem betaalde griffierecht van € 300,00 vergoed diende te worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 juli 2011.

Uitspraak

201012235/1/H2.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2010 in zaak nr. 09/2990 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2009 heeft de raad aan [appellant] een vergoeding voor door hem verleende rechtsbijstand toegekend van € 511,41.
Bij besluit van 16 juli 2009 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2010, verzonden op 4 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 17 januari 2011.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juni 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 33, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien de aanvrager in gebreke blijft de door hem verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten die voor zijn rekening komen, dan wel een hem daarop gevraagd voorschot, te voldoen.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: het Bvr) wordt in dit besluit verstaan onder procedure: een zaak die aanhangig is gemaakt bij, onder andere, de administratieve rechter.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, ontvangen rechtsbijstandverleners overeenkomstig de bepalingen van dit besluit een vergoeding voor de verlening van rechtsbijstand op basis van een toevoeging als bedoeld in artikel 37 van de wet.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, wordt aan een procedure het aantal punten toegekend dat in de bijlage voor het desbetreffende rechtsterrein of soort zaak is bepaald.
Ingevolge het tweede lid zijn de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing indien de procedure is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak heeft gedaan of een beslissing heeft genomen dan wel voordat de rechtsbijstandverlener een zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 heeft bijgewoond.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, worden aan een advieszaak waarin minder dan zes uur rechtsbijstand wordt verleend vier punten toegekend.
Blijkens de bijlage als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Bvr wordt voor 'bestuursrechtelijke zaken' het aantal van 8 punten toegekend.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat slechts een vergoeding op grond van een advieszaak kan worden verstrekt indien de procedure is beëindigd voordat uitspraak is gedaan dan wel voordat de rechtsbijstandverlener de zitting heeft bijgewoond en de procedure waarvoor toevoeging is verleend niet is beëindigd, zodat een vergoeding voor de procedure op de voet van artikel 5, eerste lid, van het Bvr had moeten worden toegekend. Dat sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met die in artikel 5, tweede lid, van het Bvr, maakt dat niet anders. Het is niet aan de rechter om de inhoud van de wet te toetsen of in omissies van de wetgever te voorzien, aldus [appellant].
2.2.1. Uit de tekst van artikel 5, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr noch uit de toelichting daarop, blijkt dat artikel 5, tweede lid, ziet op de situatie waarin de toevoeging is ingetrokken, maar de procedure wordt voortgezet en uitmondt in een uitspraak. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat voor toepassing van artikel 5, tweede lid, van het Bvr voldoende is, dat sprake is van een vergelijkbare situatie. In artikel 5 is nauwkeurig omschreven onder welke omstandigheden de artikelen 12 en 13 van het Bvr van overeenkomstige toepassing zijn. Die omstandigheden doen zich hier niet voor. De strekking van de wet, wat daarvan ook zij, maakt niet dat in weerwil van de tekst van artikel 5, tweede lid, van het Bvr moet worden geoordeeld dat de raad de vergoeding terecht op de voet van artikel 12 van het Bvr heeft vastgesteld. De rechtbank is ten onrechte tot die conclusie gekomen.
2.2.2. De raad is gehouden aan [appellant] een vergoeding toe te kennen op grond van artikel 5, eerste lid, van het Bvr, gelezen in samenhang met de bijlage. De verleende rechtsbijstand waarvoor [appellant] vergoeding heeft gevraagd had betrekking op een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Uit de bijlage volgt dat voor hoger beroep in bestuursrechtelijke zaken acht punten worden toegekend. Derhalve heeft [appellant] aanspraak op een vergoeding van € 1.002,60.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 16 juli 2009 van het bestuur alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 5, tweede lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2010 in zaak nr. 09/2990;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand Utrecht van 16 juli 2009, kenmerk 1EE0088;
V. bepaalt dat aan J.W. [appellant] een vergoeding voor door hem verleende rechtsbijstand wordt toegekend van € 1.002,60;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand Utrecht aan J.W. [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 300,00 (zegge: driehonderd euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011
362.