201009582/1/H2.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Buurtconciërgewerk de Ronde Venen, gevestigd te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 augustus 2010 in zaak nr. 09/3002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van de Ronde Venen.
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het college een aanvraag om subsidie van de stichting afgewezen.
Bij besluit verzonden op 22 september 2009 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Nadat partijen bij brieven van 31 januari 2011 en 27 januari 2011 daartoe toestemming als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht hebben verleend, heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening welzijn gemeente Ronde Venen (hierna: de verordening) is deze van toepassing op de subsidiëring van activiteiten en voorzieningen van instellingen op het terrein van het welzijn die van belang worden geacht voor de gemeente.
Ingevolge het derde lid kunnen slechts activiteiten en voorzieningen die passen binnen het geformuleerde welzijnsbeleid van de gemeente worden gesubsidieerd.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a tot en met e, voor zover hier van belang, worden subsidies onderscheiden in waarderingssubsidies, budgetsubsidies, exploitatiesubsidies, eenmalige subsidies en investeringssubsidies.
Ingevolge artikel 28 treft het college in alle gevallen, waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijk is, de nodige voorzieningen en/of neemt het college de nodige beslissingen, een en ander in overleg met de betrokken instelling.
Ingevolge artikel 29 is het college bevoegd in bijzondere gevallen een of meer bepalingen van deze verordening niet van toepassing te verklaren.
2.2. De stichting stelt zich de bevordering van de leefbaarheid en veiligheid van de leefomgeving in de gemeente Ronde Venen ten doel en tracht dat te bereiken door onder meer het organiseren en stimuleren en verrichten van buurtconciërgewerk. Zij heeft bij brief van 2 februari 2009 om een startsubsidie van € 2.000,00 gevraagd voor kosten kantoorbehoeften, personele kosten, kosten Kamer van Koophandel, notariskosten, verzekeringskosten en kosten onvoorzien.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - overwogen dat hij met de stichting van oordeel is dat de door haar gevraagde subsidie niet valt onder één van de in artikel 4 van de verordening genoemde categorieën. De rechtbank is voorts tot de slotsom gekomen dat het college niet op grond van artikel 28 van de verordening gehouden was de gevraagde subsidie te verlenen alsmede dat het college geen toepassing behoefde te geven aan artikel 29 van de verordening.
2.4. De stichting betoogt dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het buurtconciërgewerk een onlosmakelijk onderdeel is van het gemeentelijk welzijnsbeleid. Het college heeft het staken van het faciliteren van het buurtconciërgewerk pas in december 2008 bekend gemaakt, hetgeen de stichting ertoe heeft gebracht dat werk in 2009 op zich te nemen. Volgens de stichting betreft haar aanvraag een bijzonder geval en had subsidie moeten worden verleend.
2.4.1. De Afdeling begrijpt het betoog van de stichting aldus dat men van mening is dat de rechtbank heeft miskend dat het college toepassing had moeten geven aan artikel 28 dan wel artikel 29 van verordening. Met juistheid heeft de rechtbank evenwel overwogen dat het college niet op grond van artikel 28 van de verordening gehouden is om een aanvraag die niet valt onder de categorieën genoemd in artikel 4 zonder meer toe te kennen noch om daarvoor beleid te ontwikkelen. Met juistheid heeft de rechtbank daarbij gewezen op de grote mate van discretionaire ruimte die het college heeft bij het verlenen van subsidies als waarom de stichting heeft gevraagd. Evenzeer met juistheid heeft de rechtbank daarbij in aanmerking genomen dat de gemeente een andere visie heeft op het welzijnswerk in de wijken dan de stichting en dat men op dat moment druk bezig was om het wijkgericht werken verder vorm te geven, waarbij het buurtconciërgewerk geen speerpunt is. Dat daarover thans binnen de gemeente anders zou worden gedacht is in dit verband niet relevant. De rechtbank heeft verder over de toepasselijkheid van artikel 29 van de verordening terecht en op goede gronden overwogen dat het feit dat de stichting een andere visie heeft op het welzijnswerk in de wijken dan het college niet maakt dat sprake is van een bijzonder geval en dat verder door de stichting geen feiten of omstandigheden zijn gesteld die het college in dit geval hadden moeten nopen tot toepassing van de hardheidsclausule.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011