201105950/2/H1.
Datum uitspraak: 27 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende de hoger beroepen van onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te Helmond,
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te Roermond,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) van 4 mei 2011 in de zaken nrs. 11/1065 en 11/1066 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college).
Bij besluit van 22 februari 2011, voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, heeft het college aan [verzoekster sub 2] ontheffing verleend ten behoeve van het realiseren van een zanddepot met ontsluitingsweg voor een periode van vijf jaar op percelen aan de Raktweg te Helmond, kadastraal bekend gemeente Helmond, sectie N, nrs. 4062, 274 en 4472.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op 6 mei 2011, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [verzoeker sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover dit ziet op het ontbreken van aan de ontheffing verbonden voorschriften, het besluit van 22 februari 2011 in zoverre vernietigd en voor het overige ongegrond, zelf in de zaak voorzien door aan het besluit van 22 februari 2011 als voorschrift te verbinden dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd en lichtverstoring in de avond- en nachturen van vleermuizen voorkomen wordt, en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit.
Tegen deze uitspraak hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 mei 2011, [verzoekster sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 mei 2011, en het college bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Nadien heeft ook [verzoekster sub 2] dat gedaan.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 16 juni 2011, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. Y. de Graaf, werkzaam bij Remie Fiscaal Juridisch Adviesbureau, en [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Wagemakers, advocaat te Breda, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Anders dan verzocht door [verzoeker sub 1], zal niet met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak worden gedaan. Nu de beslissing op de door verzoekers ingestelde hoger beroepen betekenis kan hebben voor het lot van het door het college ingestelde hoger beroep, levert dat hoger beroep daarvoor een beletsel op.
2.2. Het door [verzoeker sub 1] gedane verzoek strekt tot schorsing van de bij het besluit van 22 februari 2011 verleende ontheffing, voor zover deze ziet op het gebruik van de gronden, totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Daartoe voert hij aan dat een snelle uitspraak van belang is voor de uitkomst van andere lopende procedures en moet worden voorkomen dat [verzoekster sub 2] met de voorbereidende werkzaamheden voor realisering van het depot een aanvang maakt.
Het door [verzoekster sub 2] gedane verzoek strekt ertoe dat het door de voorzieningenrechter aan de ontheffing verbonden aanvullende voorschrift dat geen werkzaamheden gedurende het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd wordt geschorst. Zij voert hiertoe aan dat het depot in oktober 2011 in gebruik moet worden genomen, omdat dan van een ander depot geen gebruik meer kan worden gemaakt en de daarvoor benodigde voorbereidende werkzaamheden onder voormeld voorschrift niet kunnen worden uitgevoerd.
2.3. Gelet op hetgeen [verzoekster sub 2] naar voren heeft gebracht met betrekking tot de door de voorzieningenrechter aan de ontheffing verbonden voorschriften en hetgeen het college ter zitting dienaangaande heeft verklaard, valt niet op voorhand aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure in dat opzicht zonder meer bevestigd zal worden. Naar voorlopig oordeel zullen de door de voorzieningenrechter aan de ontheffing verbonden voorschriften niet onverkort in stand blijven.
In hetgeen [verzoeker sub 1] naar voren heeft gebracht, is voorts geen grond gelegen voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat die uitspraak voor het overige niet in stand zal blijven, althans dat de conclusie zal zijn dat geen ontheffing mocht worden verleend, als is gebeurd.
Gelet op het vorenstaande en de betrokken belangen in aanmerking genomen, waarbij aan het belang van [verzoekster sub 2] bij de uitvoerbaarheid van de ontheffing meer gewicht toekomt dan aan dat van [verzoeker sub 1] bij schorsing van de ontheffing, ziet de voorzitter aanleiding om na te melden voorlopige voorziening te treffen en het verzoek van [verzoeker sub 1] af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.5. Redelijke toepassing van artikel 52, vierde en vijfde lid, van de Wet op de Raad van State met zich dat het griffierecht door de secretaris van de Raad van State aan [verzoekster sub 2] wordt terugbetaald.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 mei 2011 in de zaken nrs. 11/1065 en 11/1066, voor zover daarbij aan het besluit van 22 februari 2011, kenmerk 2010-01168, het voorschrift is verbonden dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 22 februari 2011;
II. wijst hetgeen meer of anders is verzocht af;
III. bepaalt dat de secretaris van de Raad van State aan [verzoekster sub 2] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2011