201012905/1/H3.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2010 in zaak nr. 10/4872 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college het verzoek van [appellante] om wijziging van een aantal haar betreffende gegevens in gemeentelijke basisadministratie afgewezen.
Bij besluit van 6 oktober 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2011, waar [appellante], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Tomson, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet gba) wordt als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
2.2. [appellante] bestrijdt de juistheid van een aantal haar betreffende in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens. Onder meer is in geding de datum van inschrijving van [appellante] op het adres [locatie] in Amsterdam na haar verblijf in Duitsland. De gemeentelijke basisadministratie vermeldt als datum van inschrijving 21 maart 1997. [appellante] betoogt dat dit 7 februari van dat jaar moet zijn.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de met betrekking tot [appellante] in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn. Voorts heeft zij ten aanzien van de datum van inschrijving op het adres [locatie] overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat de door het college opgegeven datum van aangifte onjuist zou zijn en dat daar derhalve van moet worden uitgegaan.
2.4. De rechtbank heeft met juistheid, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2008 in zaak nr. <a href=""http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=Ra4fZdAMfaQ%3D"">200707052/1</a>, overwogen dat bij de uitvoering van een verzoek om correctie in de zin van artikel 82, eerste lid, van de Wet gba, het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Wet gba in acht dient te worden genomen.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 25 maart 2009 in zaak nr. <a href=""http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=M0zFxBgOGnc%3D"">200805754/1/H3</a>), schrijft artikel 46, vierde lid, van de Wet gba dwingend voor dat als datum van aanvang van verblijf in Nederland en van vestiging van adres dient te worden genomen de dag waarop de aangifte daartoe is ontvangen.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting overweegt de Afdeling dat in de gemeentelijke basisadministratie gegevens worden opgenomen inzake het feitelijke woonadres. Of [appellante] ter plaatse naar behoren woonruimte overeenkomstig haar keuze heeft, doet in dit verband niet ter zake. De rechtbank is in de aangevallen uitspraak op goede gronden tot een juist oordeel gekomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011