201007684/3/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te Welsum, gemeente Olst-Wijhe,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 22 maart 2011, kenmerk 2011/0056162, heeft het college de aanvraag van [belanghebbende] van een vergunning ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) voor het wijzigen en in werking hebben van een pluimveehouderij aan de [locatie] in Welsum geweigerd.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2011, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2011, waar [verzoeker] en anderen, bijgestaan door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten juridisch advies, en het college, vertegenwoordigd door H.G. Bos, R.J. van Moll MSc, G.A. Botterhuis en mr. T.T. Mooibroek, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Desgevraagd is ter zitting door [verzoeker] en anderen bevestigd dat het onderhavige verzoek is gericht tegen het besluit van het college van 22 maart 2011 en niet tegen het besluit van 29 maart 2011. Het verzoek van [verzoeker] en anderen om een voorlopige voorziening is gericht op het voorkomen van onomkeerbare gevolgen voordat op het bezwaarschrift is beslist door het college.
2.3. Ter zitting is namens het college toegelicht dat het besluit van 22 maart 2011 is gebaseerd op de toepassing van artikel 19kd, sub b, van de Nbw 1998. In onderhavig geval is volgens het college geen sprake van een toename van de ammoniakdepositie door wijziging van de bedrijfsvoering van de desbetreffende pluimveehouderij en zijn er ook geen andere nadelige effecten op het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel'. In dit geval geldt derhalve geen vergunningplicht ingevolge artikel 19d van de Nbw 1998, aldus het college.
2.4. De pluimveehouderij aan de [locatie] in Welsum ligt op een afstand van ongeveer 620 meter van de grens van het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel'. Uit de stukken blijkt dat in de thans vigerende milieuvergunning uit 1997 een ammoniakdepositie van 11,16 mol/ha/jaar is vergund. Inmiddels is de bedrijfsvoering van de pluimveehouderij gewijzigd, waarvoor in 2010 een aanvraag voor een revisievergunning is gediend. Uit deze aanvraag blijkt dat de ammoniakdepositie van de pluimveehouderij in de nieuwe bedrijfsopzet 10,15 mol/ha/jaar zal bedragen.
2.5. Vooralsnog ziet de voorzitter in hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de ammoniakdepositie van de desbetreffende pluimveehouderij in de huidige situatie niet is afgenomen noch dat sprake zou zijn van andere negatieve effecten op het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden IJssel. Gelet op de afname van de ammoniakdepositie ziet de voorzitter niet in waarom de beslissing op het bezwaarschrift niet zou kunnen worden afgewacht. Hierbij betrekt de voorzitter dat ter zitting namens het college is meegedeeld dat op maandag 20 juni 2011 de hoorzitting in de bezwaarprocedure zal plaatsvinden en de beslissing op het bezwaarschrift binnen 6 weken nadien wordt verwacht.
Voor zover het verzoek is gebaseerd op het feit dat momenteel een van de bestaande stallen van de pluimveehouderij wordt omgebouwd, overweegt de voorzitter dat dit geen spoedeisend belang oplevert, nu vooralsnog niet is gebleken - mede gezien de afstand tussen de pluimveehouderij en het Natura 2000-gebied - dat reeds het verbouwen van de stal negatieve effecten op dit gebied kan veroorzaken. Het eventueel in gebruik nemen van deze stal past binnen de in 2010 op basis van de Wet milieubeheer aangevraagde bedrijfsinrichting, zodat [verzoeker] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat ingebruikname van de stal zal leiden tot een toename van de ammoniakuitstoot ten opzichte van de eerder vergunde bedrijfssituatie.
2.6. Voor zover het verzoek van [verzoeker] en anderen is ingegeven vanuit de gedachte dat met het toe- of afwijzen van hun verzoek een voorlopig oordeel wordt verkregen over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, overweegt de voorzitter dat voor een dergelijk oordeel - zoals in onderhavig geval - niet altijd aanleiding bestaat indien geen spoedeisend belang valt aan te wijzen dat daartoe noopt. Het antwoord op de vraag of het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de pluimveehouderij niet vergunningplichtig is ingevolge artikel 19d van de Nbw 1998 kan derhalve in het midden gelaten worden.
2.7. Het vorenstaande leidt de voorzitter tot het oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat in afwachting van de beslissing op het bezwaarschrift een voorlopige voorziening wordt getroffen.
2.8. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011