ECLI:NL:RVS:2011:BR0538

Raad van State

Datum uitspraak
6 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006890/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning revisievergunning voor veehouderij en beoordeling geur- en geluidshinder

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein op 31 mei 2010 een revisievergunning verleend aan [vergunninghouder] voor een veehouderij aan de [locatie 1] te IJsselstein. Dit besluit werd op 10 juni 2010 ter inzage gelegd. [appellante], wonend te IJsselstein, heeft op 16 juli 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld op 12 augustus 2010. Het college heeft een verweerschrift ingediend en de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht. De zaak is op 10 mei 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellante] als het college en [vergunninghouder] aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geurhinder van de stal op juiste wijze is beoordeeld. [appellante] stelde dat de onderdruk in de stal niet gegarandeerd kan worden, wat door het deskundigenbericht werd onderschreven. De Afdeling concludeerde dat het college niet heeft aangetoond dat het ventilatiesysteem voldoet aan de vergunningseisen, waardoor het besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Daarnaast heeft [appellante] betoogd dat de geluidshinder niet adequaat is beoordeeld. Het college had volgens haar onvoldoende rekening gehouden met de geluidsemissies van de ventilatoren en andere bronnen. Het deskundigenbericht bevestigde dat de geluidniveaus de grenswaarden overschrijden. De Afdeling oordeelde dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geluidseisen kunnen worden nageleefd, wat wederom leidde tot de conclusie dat het besluit niet zorgvuldig was voorbereid.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep gegrond, vernietigde het besluit van het college en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellante].

Uitspraak

201006890/1/M2.
Datum uitspraak: 6 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te IJsselstein,
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een veehouderij aan de [locatie 1] te IJsselstein. Dit besluit is op 10 juni 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellante] en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2011, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door drs. ing. C. den Hertog en mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, en het college, vertegenwoordigd door J.N.M. Vos, werkzaam bij de gemeente, en door ing. B. Kroon, zijn verschenen. Verder is [vergunninghouder], in persoon en bijgestaan door ing. G.C.M. Verkleij, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Overgangsrecht Wabo
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het in de Invoeringswet Wabo opgenomen overgangsrecht volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
Geur
2.2. [appellante] voert aan dat het college de geurhinder vanwege de stal van de inrichting niet op juiste wijze heeft beoordeeld. Zij voert in dit verband onder meer aan dat het college er ten onrechte van uitgaat dat de drie ventilatoren bovenaan de achterwand van de stal de enige emissiepunten van de stal zijn. Volgens haar kan een zodanige onderdruk dat alle lucht de stal via de ventilatoren verlaat, niet worden gegarandeerd.
2.2.1. Ingevolge vergunningvoorschrift 6.17 dient in de stal te allen tijde een onderdruk aanwezig te zijn. Daartoe dienen de luchttoevoeropeningen van de stal zover geopend te zijn, dat de grootte van de openingen afgestemd is op de ingestelde afzuigcapaciteit van de ventilatoren.
2.2.2. Volgens de aanvraag om vergunning is de stal van de inrichting voorzien van een computergestuurde mechanische afzuiging, waarbij alle stallucht via drie ventilatoren aan de achterzijde van de stal wordt uitgestoten. In zowel de oost- als de westgevel van de stal zijn zeven ventilatieopeningen, voorzien van roldeuren/rolgordijnen, aanwezig voor de natuurlijke toevoer van ventilatielucht. Daarnaast zijn in de oost- en westgevel elk veertien ramen aanwezig. Deze ramen blijven volgens de aanvraag, behalve bij extreme weersomstandigheden, gesloten. Om te garanderen dat stallucht alleen via de drie ventilatoren aan de achterzijde van de stal wordt uitgestoten, is noodzakelijk dat in de stal te allen tijde onderdruk aanwezig is. Volgens de aanvraag wordt dit bereikt door de luchttoevoer handmatig af te stemmen op de op dat moment noodzakelijke afzuigcapaciteit.
2.2.3. Volgens het deskundigenbericht vereist een goede mechanische stalventilatie een nauwkeurige afstemming tussen de afzuigcapaciteit van de ventilatoren en de luchtinlaat, waarbij rekening moet worden gehouden met gedurende de dag mogelijk wisselende weersomstandigheden, zoals temperatuursveranderingen en windinvloeden. In het deskundigenbericht wordt het niet realistisch geacht dat de hiervoor noodzakelijke aanpassingen aan de roldeuren/rolgordijnen of de ramen in de oost- en westgevel van de stal afdoende nauwkeurig op handmatige wijze kunnen plaatsvinden. Onderdruk in de stal van de inrichting is volgens het deskundigenbericht dan ook niet gegarandeerd.
2.2.4. Gelet op hetgeen in het deskundigenbericht is opgemerkt, is de Afdeling van oordeel dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat met het aangevraagde ventilatiesysteem kan worden bereikt dat te allen tijde onderdruk in de stal aanwezig is. Gelet hierop heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat voorschrift 6.17 kan worden nageleefd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
Geluid
2.3. [appellante] voert aan dat onvoldoende zeker is dat de in vergunningvoorschrift 4.1 voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau gestelde grenswaarden van 40, 35 en 30 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode naleefbaar zijn. Volgens haar blijkt uit een berekening in het beroepschrift dat de drie ventilatoren van de inrichting als zodanig reeds een overschrijding van deze grenswaarden veroorzaken, zonder dat andere geluidbronnen daarbij zijn meegenomen. Dit geldt volgens [appellante] ook voor de tractor van de inrichting. Zij voert verder aan dat het college zich zonder toereikende motivering op het standpunt stelt dat verkeersbewegingen slechts een geringe bijdrage leveren aan het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau.
2.3.1. Volgens het college blijkt uit een indicatieve berekening voor de dichtst bij de inrichting gelegen woning [locatie 2] - de woning van [appellante] - dat aan de in voorschrift 4.1 gestelde grenswaarden kan worden voldaan. Bij deze indicatieve berekening is rekening gehouden met de drie ventilatoren van de inrichting en een rijdende tractor als relevante geluidbronnen. Daarbij is, in navolging van de aanvraag, uitgegaan van een bronvermogen van 65 dB(A) per ventilator.
2.3.2. In het deskundigenbericht wordt de berekening in het beroepschrift, die uitgaat van een gezamenlijk bronniveau van de drie ventilatoren van 96,8 dB(A), onderschreven. Volgens het deskundigenbericht is aannemelijk dat het door de ventilatoren ter plaatse van de woning [locatie 2] veroorzaakte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau 45 dB(A) bedraagt. In het deskundigenbericht is verder opgemerkt dat in de indicatieve berekening van het college geen rekening is gehouden met het lossen van krachtvoer als relevante geluidbron. Uit een door het college desgevraagd uitgevoerde herberekening blijkt volgens het deskundigenbericht dat zich een overschrijding voordoet van de in voorschrift 4.1 gestelde grenswaarden, indien met deze geluidbron wel rekening wordt gehouden.
2.3.3. In reactie op het deskundigenbericht stelt het college dat daarin geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de ventilatoren door het plaatsen van een naar boven gerichte uitlaat als het ware inpandig komen te liggen, hetgeen volgens het college tot een veel lager berekend geluidniveau leidt dan waarvan in het deskundigenbericht is uitgegaan. Het college stelt verder dat er in het deskundigenbericht ten onrechte van is uitgegaan dat het lossen van krachtvoer twee uur per keer duurt. Volgens het college is met het lossen van krachtvoer twee uur per week gemoeid, vindt het lossen meerdere keren per week plaats en duurt het lossen per keer derhalve minder lang dan waarvan in het deskundigenbericht is uitgegaan. Indien hiermee rekening wordt gehouden bij de toepassing van de bedrijfsduurcorrectie, leidt dit volgens het college tot een veel lager berekend geluidniveau dan waarvan in het deskundigenbericht is uitgegaan.
2.3.4. De Afdeling ziet in hetgeen het college stelt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het deskundigenbericht. Daarbij overweegt de Afdeling dat de naar boven gerichte uitlaat van de ventilatoren is weergegeven op de tekening bij de aanvraag, zodat mag worden aangenomen dat hiermee rekening is gehouden bij het opstellen van het deskundigenbericht. Het college heeft zijn stelling dat deze uitlaat tot een veel lager berekend geluidniveau leidt dan waarvan in het deskundigenbericht is uitgegaan niet nader onderbouwd door middel van een berekening. Ook zijn stelling dat toepassing van een andere bedrijfsduurcorrectie ten aanzien van het lossen van krachtvoer tot een veel lager berekend geluidniveau leidt dan waarvan in het deskundigenbericht is uitgegaan, heeft het college niet nader onderbouwd door middel van een berekening.
2.3.5. Gelet op het vorenstaande heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat voorschrift 4.1 kan worden nageleefd. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig voorbereid. Deze beroepsgrond slaagt.
Slotoverwegingen
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein van 31 mei 2010, kenmerk 2010/23275;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, voorzitter,
en drs. H. Borstlap en mr. E. Helder, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2011
462-596.