201104547/2/R2.
Datum uitspraak: 29 juni 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de vereniging Vereniging Stationsomgeving Geldermalsen, gevestigd te Geldermalsen, en anderen (hierna: VSG en anderen),
verzoekers,
de raad van de gemeente Geldermalsen,
verweerder.
Bij besluit van 25 januari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Stationsgebied Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer VSG en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, beroep ingesteld. VSG en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 30 mei 2011.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, hebben VSG en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
VSG en anderen en Dura Vermeer Bouw Houten B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juni 2011, waar VSG en anderen, vertegenwoordigd door [voorzitter] en [secretaris], en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, drs. R. Oldebesten en O.A. van der Padt, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Dura Vermeer , vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, advocaat te Rotterdam, ing. H.J.M. Gosman, J. Helming MSc en F. Schuil, allen werkzaam bij Dura Vermeer, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van VSG en anderen is gericht op schorsing van de plandelen die voorzien in bebouwing van de uiterwaarden van de Linge. Hiertoe voeren zij aan dat het plan in strijd is met de Structuurvisie Geldermalsen 2000-2015, het Waterhuishoudingsplan 3 (hierna: WH3) en het Waterplan Gelderland 2010-2015 (hierna: het Waterplan). Daarnaast betogen VSG en anderen dat de raad geen toestemming heeft gegeven voor het tekenen van de intentieovereenkomst met Dura Vermeer - de projectontwikkelaar - en dat door het vroegtijdig tekenen van de intentieovereenkomst geen reële mogelijkheid tot inspraak is geboden. Voorts bestaat volgens VSG en anderen geen behoefte aan de bouw van 100 nieuwe woningen.
2.3. Met betrekking tot het betoog van VSG en anderen dat de woningbehoefte onvoldoende is onderzocht voorafgaand aan de vaststelling van het plan, overweegt de voorzitter dat deze beroepsgrond voor het eerst in het nadere stuk van 30 mei 2011 naar voren is gebracht.
Ingevolge artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd. Bij brief van de Afdeling van 21 april 2011 is VSG en anderen medegedeeld dat het beroep is gericht tegen een besluit dat onder de Chw valt en dat uiterlijk tot en met 12 mei 2011 de gronden van het beroep konden worden aangevuld.
De beroepsgrond met betrekking tot de woningbehoefte is buiten de gestelde termijn ingediend, waardoor de voorzitter verwacht dat in de bodemprocedure deze beroepsgrond van VSG en anderen buiten beschouwing zal worden gelaten door de Afdeling. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding om deze beroepsgrond te bespreken in onderhavige procedure.
2.4. Ten aanzien van het ontbreken van een reële inspraakmogelijkheid, overweegt de voorzitter dat vast staat dat de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Geldermalsen en Dura Vermeer op 2 maart 2010 is getekend en dat zienswijzen tegen het ontwerpplan vanaf 5 maart 2010 konden worden ingediend. Blijkens de samenwerkingsovereenkomst is hierin een voorbehoud opgenomen met betrekking tot eventuele publiekrechtelijke belemmeringen, waaronder mede de gevolgen van ingediende zienswijzen en ingestelde beroepen worden verstaan.
Dat bijna alle ingediende zienswijzen niet tot aanpassing van het plan hebben geleid, houdt naar het voorlopige oordeel van de voorzitter niet in dat de uitkomst van de openbare uniforme voorbereidingsprocedure van het plan op voorhand vaststond en dat de ingediende zienswijzen niet hebben meegewogen in de besluitvorming omtrent het plan. Hierbij betrekt de voorzitter dat de raad in de Nota van zienswijzen de ingediende zienswijzen met ruimtelijke en stedenbouwkundige argumenten heeft weerlegd en dat de zienswijzen tot wijzigingen in het ontwerpplan hebben geleid.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat het indienen van zienswijzen tegen het plan vanwege de gesloten samenwerkingsovereenkomst zinledig was geworden.
2.5. Dat volgens VSG en anderen de raad niet heeft ingestemd met de gesloten samenwerkingovereenkomst met Dura Vermeer - daargelaten de juistheid van die stelling - geeft geen aanleiding tot schorsing van enig plandeel, nu aan de wijze van totstandkoming van een privaatrechtelijke overeenkomst in het kader van een bestemmingsplanprocedure geen betekenis toekomt. De raad heeft in zijn vergadering van 25 januari 2011 om hem moverende redenen het plan vastgesteld. In onderhavige procedure staan het vaststellingsbesluit met de daaraan ten grondslag gelegde ruimtelijke motieven ter beoordeling.
2.6. Wat betreft de gestelde strijd met het WH3 constateert de voorzitter dat dit provinciale beleid in 2009 is vervangen door het Waterplan en derhalve ten tijde van de vaststelling van het plan niet langer aan het WH3 behoefde te worden getoetst.
In het vigerende Waterplan zijn niet-riviergebonden activiteiten in de uiterwaarden in beginsel niet uitgesloten, waarbij als uitgangspunt geldt dat het waterbergende vermogen van uiterwaarden van rivieren niet mag verminderen door nieuwe ontwikkelingen. In de plantoelichting is een berekening opgenomen waaruit blijkt dat het waterbergende vermogen van de uiterwaarden van de Linge - door aanleg van watergangen - niet zal afnemen. In hetgeen VSG en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter vooralsnog dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met het provinciale beleid.
Voor zover VSG en anderen aanvoeren dat het waterschap Rivierenland bezwaren heeft tegen het bouwen in de uiterwaarden van de Linge, overweegt de voorzitter dat in de plantoelichting wordt ingegaan op het beleid van het waterschap. Verder blijkt uit bijlage 2 van de plantoelichting dat het waterschap kan instemmen met het plan als bepaalde opmerkingen van het waterschap in acht worden genomen bij de definitieve vaststelling van het plan. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan de opmerkingen van het waterschap tegemoet is gekomen.
2.7. Niet in geschil is dat in de gemeentelijke Structuurvisie uit 1999 het plangebied was aangemerkt als een zogenoemd 'vetogebied' voor nieuwe verstedelijking. De structuurvisie is echter in 2009 geactualiseerd, wat heeft geresulteerd in de Structuurvisie 2009-2015. Aan deze recente versie van de Structuurvisie diende ten tijde van de vaststelling van het plan te worden getoetst en daarin komt het begrip 'vetogebied' niet meer voor. Tevens wordt in de geactualiseerde Structuurvisie woningbouw in de uiterwaarden van de Linge niet langer expliciet uitgesloten en is daarin zelfs de mogelijke ontwikkeling van ongeveer 100 woningen opgenomen. Dat het plan is strijd is met de Structuurvisie 2009-2015 hebben VSG en anderen derhalve vooralsnog niet aannemelijk gemaakt.
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011