ECLI:NL:RVS:2011:BR0557

Raad van State

Datum uitspraak
1 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201102788/1/R1 en 201102788/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Herstructurering Middenmeer en de gevolgen voor het woongenot van appellanten

In deze zaak gaat het om een beroep tegen het bestemmingsplan 'Herstructurering Middenmeer', vastgesteld door de raad van de gemeente Wieringermeer op 23 december 2010. Appellanten, wonend te Middenmeer, hebben op 4 maart 2011 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 20 juni 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als de raad en Wooncompagnie als partijen aanwezig waren. De voorzitter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in de bouw van twee appartementencomplexen nabij de woning van appellanten, wat hen zorgen baart over hun woongenot en privacy.

Appellanten stellen dat de raad hun belangen onvoldoende heeft gewogen en dat de afstand van 25 meter tussen hun woning en de appartementencomplexen onaanvaardbaar is. De raad daarentegen betoogt dat de afstand gebruikelijk is en dat de appartementencomplexen geen ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten zullen veroorzaken. De voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de raad beoordelingsvrijheid heeft bij het maken van afwegingen tussen verschillende belangen en dat de gekozen afstanden en bouwhoogtes niet ongebruikelijk zijn in een bebouwde omgeving.

De voorzitter concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het plan vast te stellen en dat er geen aanleiding is om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Het beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2011.

Uitspraak

201102788/1/R1 en 201102788/2/R1.
Datum uitspraak: 1 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te Middenmeer, gemeente Wieringermeer,
en
de raad van de gemeente Wieringermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan
"Herstructurering Middenmeer" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2011, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juni 2011, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. S. Essakkili, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.M.C. van Hoorn en T.S.J. Rolsma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Wooncompagnie, afdeling Bouwcompagnie, vertegenwoordigd door mr. M.G. Jurriens, als partij gehoord.
[appellanten], de raad en Wooncompagnie, afdeling Bouwcompagnie, hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in een herstructurering van Middenmeer, teneinde een gevarieerd woningaanbod te creëren. Ten zuiden van de woning van [appellanten] aan de [locatie] maakt het plan twee appartementencomplexen mogelijk. Het verzoek en beroep zijn tegen dit plandeel met de bestemming "Woongebied - 1" gericht.
2.3. [appellanten] voeren aan dat de raad ten onrechte hun belangen bij het voorkomen van aantasting van hun woongenot, met name privacy, minder zwaar heeft laten wegen dan het belang bij het realiseren van de twee appartementencomplexen. Hierbij voeren zij aan dat de kortste afstand tussen hun woning en het dichtstbijgelegen appartementencomplex slechts 25 meter is en de bomen daartussen moeten worden gekapt voor de bouw van de complexen en de aanleg van parkeerplaatsen.
[appellanten] betogen dat de raad ten onrechte het door hen aangedragen alternatief van verplaatsing van de appartementencomplexen richting de Westfriesevaart onvoldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de appartementencomplexen niet tot een onaanvaardbare inbreuk op het woon- en leefklimaat van [appellanten] zullen leiden. De aangehouden afstand tussen hun woning en de voorziene appartementencomplexen is een gebruikelijke afstand tussen bebouwing. De woning en de appartementen worden van elkaar gescheiden door een weg en bomen. De raad betoogt dat hij het aangedragen alternatief voldoende gemotiveerd heeft afgewezen.
2.5. Voorheen stonden op de in geding zijnde gronden een school en twee woningen. De kortste afstand tussen de woning van [appellanten] tot de woningen was ongeveer 25 meter en tot de school ongeveer 40 meter. Uit de plantoelichting volgt dat de bestaande bebouwing is gesloopt. Ter zitting is vast komen te staan dat de woningen een hoogte van ongeveer 8 meter hadden en de school een hoogte van ongeveer 7 meter.
2.5.1. De kortste afstand van het meest westelijke complex tot de woning van [appellanten] is ongeveer 25 meter. De toegestane maximale bouwhoogte voor dat complex is 11 meter.
De kortste afstand van het meest oostelijke complex tot de woning van [appellanten] is ongeveer 28 meter. De toegestane maximale bouwhoogte voor dat complex is 7 meter.
2.5.2. Gelet op overwegingen 2.5 en 2.5.1 maakt het plan in vergelijking met de voorheen bestaande situatie hogere bebouwing mogelijk op deels vergelijkbare en voor het overige kleinere afstand van de woning van [appellanten]. Niet is in geschil dat het woon- en leefklimaat van [appellanten] hierdoor enigszins zal verslechteren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit geen ernstige aantasting betreft. Hierbij betrekt hij dat de gekozen afstanden en bouwhoogtes niet ongebruikelijk zijn in een bebouwde omgeving. Tevens neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad ter zitting weliswaar heeft verklaard dat reeds bomen zijn gekapt om de complexen mogelijk te maken, maar dat de thans resterende bomen tussen de voorziene complexen en de woning van [appellanten] behouden zullen blijven. Daarnaast is de woning van [appellanten] aan de oostzijde afgeschermd door een haag, een kas en een blokhut in hun tuin.
2.5.3. De voorzitter overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De door [appellanten] voorgestelde alternatieve locatie betekent volgens de raad dat de groene ruimte van het Kerkringpark wordt afgesneden van de ruimte langs het kanaal, waardoor het park veel minder een integraal onderdeel van de openbare ruimte van Middenmeer vormt, terwijl juist is beoogd om de parkfunctie te versterken. De raad heeft gelet hierop in redelijkheid het aangevoerde alternatief kunnen afwijzen.
2.6. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2011
466-673.