ECLI:NL:RVS:2011:BR1413

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012576/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van revisievergunning voor kartingcircuit en aanverwante voorzieningen in Eefde

In deze zaak gaat het om de wijziging van een revisievergunning die op 18 maart 2009 aan Karting Eefde was verleend voor een kartingcircuit en aanverwante voorzieningen op het adres Elzerdijk 44 te Eefde, gemeente Lochem. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft op 19 november 2010, met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer, deze vergunning gewijzigd. De wijziging werd ter inzage gelegd op 25 november 2010. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Eefde, beroep ingesteld bij de Raad van State op 23 december 2010. De zaak is behandeld op 29 april 2011, waarbij de appellant en een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren. Ook Karting Eefde was vertegenwoordigd.

De Raad van State overweegt dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden, maar dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op deze zaak, omdat het ontwerp van het besluit voor de inwerkingtreding van de Wabo ter inzage is gelegd. De Raad verwijst naar eerdere besluiten en overwegingen met betrekking tot de milieuvergunning en de geluidemissie. De appellant betoogt dat het feitelijk gebruik van de vergunning afwijkt van wat is gesteld door Karting Eefde en het college, maar de Raad oordeelt dat deze kwestie van handhaving niet aan de orde is in deze procedure.

De Raad concludeert dat het beroep van de appellant ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.

Uitspraak

201012576/1/M1.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Eefde, gemeente Lochem,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer de bij besluit van 18 maart 2009 aan Karting Eefde verleende revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer voor een inrichting omvattende een kartingcircuit, wasplaats, werkplaats, horecavestiging, kinderspeelplaats en kinderquadbaan (ongemotoriseerd), adventureparcours, en uitkijktoren op het adres Elzerdijk 44 te Eefde, gemeente Lochem, gewijzigd. Dit besluit is op 25 november 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. T. van Esch, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Karting Eefde, vertegenwoordigd door [directeur], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het ontwerp van het besluit voor de inwerkingtreding van de Wabo ter inzage is gelegd. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Bij besluit van 18 maart 2009 heeft het college aan Karting Eefde een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer (hierna: de milieuvergunning) verleend voor de inrichting. Bij besluit van 25 januari 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aanvullende voorschriften aan de vergunning verbonden. Bij uitspraak van 9 juni 2010, in zaak nr.
200903089/1, heeft de Afdeling het besluit van 18 maart 2009 vernietigd voor zover geen voorschriften zijn gesteld met betrekking tot het beheren en beheersen van de geluidemissie en voor zover aan dat besluit geen actueel nulsituatieonderzoek naar bodemverontreiniging ten grondslag is gelegd. De Afdeling heeft in deze uitspraak tevens geoordeeld dat de bij besluit van 25 januari 2010 met betrekking tot het beheren en beheersen van de geluidemissie aan de vergunning toegevoegde voorschriften toereikend zijn. Bij besluit van 19 november 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer voorschrift A.1.1, waarin een verplichting tot het vaststellen van de bodemnulsituatie is neergelegd, aan de vergunning verbonden.
2.3. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
2.4. Voorschrift A.1.1. bepaalt dat ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem als referentiesituatie uiterlijk twee maanden nadat de vergunning in werking is getreden een bodembelastingonderzoek naar de nulsituatie moet zijn uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk drie maanden nadat de vergunning in werking is getreden aan het bevoegd gezag zijn overgelegd.
Het onderzoek moet betrekking hebben op plaatsen binnen de inrichting waar bodembelasting zou kunnen ontstaan. Het onderzoek inclusief monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen drie maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk is.
2.5. [appellant] betoogt dat het feitelijk gebruik van de bij het besluit van 8 maart 2009 verleende milieuvergunning afwijkt van wat door Karting Eefde en het college is gesteld.
2.5.1. Of door Karting Eefde feitelijk wordt afgeweken van de situatie waarvoor de milieuvergunning is aangevraagd en verleend betreft een kwestie van handhaving die in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Dit betoog kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het in het beroep bestreden besluit van 19 november 2010.
2.6. [appellant] betoogt dat de bij het besluit van 25 januari 2010 met betrekking tot het beheren en beheersen van de geluidemissie aan de milieuvergunning verbonden voorschriften ontoereikend zijn. Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat hij niet op de hoogte is gebracht van het door het college genomen besluit van 25 januari 2010, zodat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld tegen dit besluit beroep in te stellen. In dit verband voert hij aan dat hij niet woonachtig is in de gemeente waar het besluit is gepubliceerd maar daar slechts een recreatiewoning heeft.
2.6.1. Deze beroepsgrond is gericht tegen het besluit van 25 januari 2010 en is ingediend na het verstrijken van de voor dat besluit geldende beroepstermijn. In het door [appellant] aangevoerde is geen rechtvaardiging te vinden voor het instellen van een beroep tegen dat besluit nadat de daarvoor gestelde termijn is verstreken. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] om in een gemeente waarin hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft adequaat zijn belangen te (laten) behartigen. Daarbij zij opgemerkt dat niet in geschil is dat het besluit van 25 januari 2010 op een juiste wijze is bekendgemaakt.
In de onderhavige procedure, die slechts betrekking heeft op het besluit van 19 november 2010, kan een beroepsgrond die gericht is tegen het door genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2010, in zaak nr.
200903089/1, onherroepelijk geworden besluit van 25 januari 2010 inhoudelijk niet aan de orde komen. Deze beroepsgrond faalt.
2.7. [appellant] betoogt dat de Afdeling in haar uitspraak van 9 juni 2010, in zaak nr.
200903089/1ten onrechte de in rechtsoverweging 2.11. opgenomen beroepsgrond van de stichting Stichting Gelderse milieufederatie in rechtsoverweging 2.11.2. ongegrond heeft verklaard.
2.7.1. Deze beroepsgrond richt zich niet tegen het bestreden besluit en kan derhalve reeds om die reden niet slagen.
2.8. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
159-678.