201102904/1/R4 en 201102904/2/R4.
Datum uitspraak: 8 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
de vereniging Beheervereniging Parkwijk, gevestigd te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Lansingerland,
verweerder.
Bij besluit van 19 januari 2011 heeft het college het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan Meerpolder - Uitwerkingsplan Deelplan V Parkwijk Zuid-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de Beheervereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2011, heeft de Beheervereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Beheervereniging en Staalblauw Berkel Grond CV hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 april 2011, waar de Beheervereniging, vertegenwoordigd door A.J. Kranenburg, werkzaam bij Kranenburg & de Weerd, [oorzitter] en [bestuurslid], en het college, vertegenwoordigd door mr. T. Ruis, W. Doedes Breuning-Ten Cate, S. Gall, P.A. de Kock en M. van Holten, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Staalblauw, vertegenwoordigd door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in bouwmogelijkheden voor ongeveer honderd eengezinswoningen in de wijk Parkwijk. Het plan betreft een uitwerking ingevolge het bestemmingsplan "Meerpolder" (hierna: het moederplan).
2.3. Staalblauw heeft betwist dat de Beheervereniging belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro, voor zover van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent uitwerking van een bestemmingsplan overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid, van de Wro.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
2.3.2. Ingevolge artikel 3 van de statuten stelt de Beheervereniging zich onder meer ten doel het beheren, onderhouden, herstellen en vernieuwen van de buitenruimten en niet inpandige stallingsplaatsen, zoals bedoeld in de statuten, en de ondergrondse infrastructuur ten behoeve van de woningen in de wijk Parkwijk, het opstellen van regels met betrekking tot het gebruik van de buitenruimten en het bewaken van de nakoming van die regels en het verrichten en bevorderen van al hetgeen met vorenstaande direct of indirect in verband staat of in het belang van de leden noodzakelijk of gewenst is, teneinde Parkwijk als eenheid een goede standing te doen hebben.
Ingevolge artikel 4 gelezen in samenhang met artikel 1.1 van de statuten kan slechts een vereniging van eigenaars in de zin van artikel 5:112, eerste lid, onder e, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) met betrekking tot een van Parkwijk deel uitmakend perceel lid zijn van de Beheervereniging.
2.3.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 17 december 2008, in zaak nr.
200802899/1, is in geval van splitsing in appartementsrechten als bedoeld in titel 9 van boek 5 van het BW ingevolge artikel 112 voorzien in de verplichting tot oprichting van een vereniging van eigenaars die ten doel heeft het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaars. Hieruit volgt dat een vereniging van eigenaars uit haar aard in beginsel opkomt voor de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars. De Beheervereniging, die gelet op de doelstellingen gelezen in samenhang met artikel 4 en artikel 1.1 van de statuten opkomt voor de belangen van de verenigingen van eigenaars van Parkwijk en derhalve voor de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen van de appartementseigenaars, brengt door het optreden in rechte in dit geval een bundeling van belangen tot stand waarmee effectieve rechtsbescherming gediend kan zijn, in vergelijking met het afzonderlijk optreden van een groot aantal individuele natuurlijke personen die door het bestreden besluit rechtstreeks in hun belang worden getroffen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 juni 2009, in zaak nr.
200807294/1/H2, kunnen de in artikel 1:2, derde lid, van de Awb genoemde feitelijke werkzaamheden besloten worden geacht in de aldus tot stand gebrachte bundeling van individuele belangen. De Beheervereniging kan daarom als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
2.4. De beroepsgrond van de Beheervereniging dat in de rectificatie van de publicatie van de terinzagelegging van het plan onjuistheden staan, heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.5. De Beheervereniging betoogt dat het plan in meer dan 23 woongebouwen voorziet en derhalve niet aan de uitwerkingsregels voldoet. Volgens haar is in de uitwerkingsregels bepaald dat rekening gehouden moet worden met het "Definitief Ontwerp Verkavelingsplan Kwaliteit en richtlijnen Deelgebied 1 t/m 9" (hierna: DOV) en volgt uit het DOV dat in Parkwijk maximaal 23 woongebouwen mogen worden gebouwd.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat alleen hoofdstuk 3 van het DOV wat betreft het welstandsbeleid is vastgesteld, dat hierin geen eisen worden gesteld aan het aantal woongebouwen en dat de overige hoofdstukken van het DOV als uitgangspunten dienen waarbij het plan zo veel mogelijk dient aan te sluiten. Volgens het college is aangesloten bij het uitgangspunt van blokeenheden die als strooigoed worden gerealiseerd zonder het traditionele organiserende regime van straten. Voorts is volgens het college ook vanuit stedenbouwkundig oogpunt aangesloten op het DOV nu de aaneengesloten woningen zijn aan te merken als eengezinswoningengebouwen, omdat elk woongebouw een eigen parkeerterrein heeft vanwaar over een pad de ingang of het portiek of de galerij van het woongebouw te bereiken is en in alle gevallen de bergingen aan de voorzijde zijn gesitueerd, zodat de achterzijde vrij is voor een terras en daar geen tuin is toegestaan. Voorts meent hij dat er geen sprake is van meer dan 23 woongebouwen, nu het plan maximaal 15 woongebouwen mogelijk maakt.
2.5.2. Aan de gronden voor het plangebied is in het moederplan de bestemming "Wonen (uit te werken) -UW-" toegekend. Het plangebied maakt tevens deel uit van het plandeel V.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de voorschriften van het moederplan, voor zover van belang, zijn de gronden die op de plankaart van het moederplan zijn aangewezen als "Wonen (uit te werken) -UW-" bestemd voor wonen en bij een en ander behorende overige voorzieningen, die zijn gericht op de functie van een woongebied.
Ingevolge het derde lid, voor zover van belang, dient het college, overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), de in artikel 8, eerste lid, bedoelde bestemming uit te werken met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 (Beschrijving in hoofdlijnen) en artikel 8.
Ingevolge het zevende lid, onder e, sub 2, zal bij de verdere uitwerking en uitvoering worden aangesloten bij het DOV.
In artikel 7, tweede lid, voor zover van belang, staat dat de ruimtelijke hoofddoelstellingen betreffende de invulling van de bestemming "Wonen (uit te werken) -UW-" enerzijds zijn vastgelegd in het plankaartbeeld van die bestemmingen met bijbehorende aanduidingen en in de daarbij behorende uitwerkingsregels en andere voorschriften, en anderzijds ook blijken uit het DOV voor het op de plankaart aangegeven plandeel V, zoals dit door de raad is vastgesteld.
Ingevolge artikel 9.1.5 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening, voor zover hier van belang, wordt een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 11 van de WRO gelijkgesteld met een uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
2.5.3. Op de verbeelding staan vijftien plandelen ingetekend met de bestemming "Woondoeleinden -W-" met een bouwvlak en de aanduiding "aaneengesloten woningen" en tevens de aanduidingen "erf" en "tuin".
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Woondoeleinden -W-" bestemd voor wonen.
Ingevolge het tweede lid mogen op en in de gronden als bedoeld in het eerste lid uitsluitend woningen, uitbouwen, bijgebouwen en andere bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid genoemde bestemming worden gebouwd.
Ingevolge het derde lid, onder a, voor zover van belang, geldt dat de woningen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de verbeelding aangegeven bebouwingsvlakken, waarbij binnen de bebouwingsvlakken waaraan op de verbeelding de aanduiding "aaneengesloten woningen" is toegekend uitsluitend blokken van drie of meer aaneengesloten woningen mogen worden gebouwd.
2.5.4. De voorzitter stelt vast dat de uitwerkingsregels van het moederplan niet bepalen dat maximaal 23 woongebouwen in Parkwijk zijn toegestaan. De voorzitter overweegt voorts dat het DOV alleen wat betreft hoofdstuk 3 is vastgesteld en dat daarin niet is aangegeven dat in Parkwijk maximaal 23 woongebouwen mogen worden gebouwd. Ook kan niet worden stand gehouden dat het college niet heeft aangesloten bij de uitgangspunten van het DOV, zoals in artikel 8, zevende lid, onder e, sub 2, van voormelde voorschriften is bepaald. Hij ziet gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat het plan niet aan de uitwerkingsvoorschriften van het moederplan voldoet.
2.6. De Beheervereniging betoogt dat de financiële haalbaarheid van het plan niet is verzekerd, omdat het plan leidt tot een stijging van de kosten voor het beheer van de gemeenschappelijke ruimtes en haar leden hier bezwaar tegen hebben.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitvoerbaarheid van het plan is verzekerd door middel van een anterieure overeenkomst met Staalblauw en dat de bijdrage van de leden aan de Beheervereniging de uitvoerbaarheid van het plan niet raakt. Voorts stelt het college zich op het standpunt dat de kosten van het beheer van de gemeenschappelijke ruimtes slechts beperkt zullen stijgen.
2.6.2. In de plantoelichting staat dat op 12 september 2000 een samenwerkingsovereenkomst is gesloten met Staalblauw waarin de exploitatie van onder meer Parkwijk is geregeld. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet is verzekerd. Voorts is niet gebleken dat een eventuele stijging van de kosten van het beheer van de gemeenschappelijke ruimtes dusdanig groot zal zijn dat het college daarin aanleiding heeft moeten zien het plan niet aldus vast te stellen.
2.7. In hetgeen de Beheervereniging heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.8. Gelet op het vorenstaande wijst de voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2011