ECLI:NL:RVS:2011:BR2270

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106415/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking vergunning Drank- en Horecawet door college van burgemeester en wethouders van Brunssum

Op 21 september 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Brunssum de vergunning die krachtens de Drank- en Horecawet aan de exploitanten was verleend, ingetrokken. De exploitanten hebben hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door het college ongegrond verklaard op 1 februari 2011. Vervolgens hebben de exploitanten beroep ingesteld bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht, die op 2 mei 2011 de besluiten van het college vernietigde. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek op 7 juli 2011 behandeld. Het college stelde dat de exploitanten met de vernietigde vergunning een café exploiteren, wat volgens hen een ernstig gevaar voor strafbare feiten met zich meebrengt. De voorzitter overwoog dat de voorzieningenrechter de besluiten van het college had vernietigd zonder voldoende motivering, en dat er aanleiding was om de voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter besloot dat de aangevallen uitspraak geschorst wordt hangende het hoger beroep, zodat de intrekking van de vergunning herleeft.

De beslissing werd op 14 juli 2011 openbaar uitgesproken, waarbij de voorzitter benadrukte dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De behandeling van de bodemprocedure zal zo spoedig mogelijk plaatsvinden.

Uitspraak

201106415/2/H3.
Datum uitspraak: 14 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Brunssum,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 2 mei 2011 in de zaken nrs. 11/445 en 11/444 in het geding tussen:
[exploitanten], beiden wonend te Brunssum,
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft het college de krachtens de
Drank- en Horecawet aan [exploitanten] verleende vergunning ingetrokken.
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college het door [exploitanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 mei 2011, verzonden op 12 mei 2011, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [exploitanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de besluiten van 1 februari 2011 en 21 september 2010 vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juni 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door R.G.P. Terwint, werkzaam bij de gemeente, en [exploitanten], bijgestaan door mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat te Heerlen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek van het college strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst hangende het hoger beroep, opdat gedurende die periode de intrekking van de krachtens de Drank- en Horecawet aan [exploitanten] verleende vergunning herleeft. Het college heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat als gevolg van de aangevallen uitspraak [exploitanten] weer een geldige vergunning hebben en zij met die vergunning op dit moment [café] kunnen exploiteren. Zoals ter zitting is gebleken, is het café inmiddels ook weer geopend. Dit terwijl volgens het college een ernstig gevaar aanwezig is dat de vergunning gebruikt zal worden voor het plegen van strafbare feiten.
2.2. Niet in geschil is dat uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak slechts volgt dat het besluit op bezwaar van 1 februari 2011 voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu de voorzieningenrechter niettemin zonder enige nadere motivering ook het besluit van 21 september 2010 heeft vernietigd, oftewel herroepen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter zal echter wel bevorderen dat de behandeling van de bodemprocedure zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de aangevallen uitspraak wordt geschorst hangende het hoger beroep, voor zover daarbij het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Brunssum van 21 september 2010, kenmerk 2010/15509, is vernietigd.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2011
176-597.