201012393/1/H2.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2010 in zaak nr. 09/5563 in het geding tussen:
het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het algemeen bestuur de aanvraag van [appellant] om een zogenoemde Vidi-subsidie voor zijn onderzoeksvoorstel "Immune cell-like behaviour and Insulin synthesis as two novel functions of human primary adipocytes: towards new avenue in the therapy of type 2 diabetes" afgewezen.
Bij besluit van 19 oktober 2009 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2011, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. L.J.M. van der Valk, werkzaam bij de NWO, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (hierna: de Wet op de NWO) is er een organisatie, genaamd Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, heeft de organisatie tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek.
Ingevolge het tweede lid voert de organisatie haar taak uit in het bijzonder door het toewijzen van middelen.
Ingevolge artikel 4 behoort aan het algemeen bestuur de bevoegdheid tot regeling en bestuur van de organisatie, voor zover die niet bij of krachtens deze wet aan de gebiedsbesturen is opgedragen.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, wordt bij reglement vastgesteld voor welke wetenschapsgebieden er gebiedsbesturen zijn.
Ingevolge artikel 15 worden het bestuur en de inrichting van de organisatie alsmede de bestuurlijke betrekkingen van de organisatie tot de onderzoekorganisaties voor zover daaraan krachtens deze wet middelen worden toegewezen, nader bij reglement geregeld.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, wordt het reglement vastgesteld door het algemeen bestuur.
2.1.1. Het reglement, bedoeld in de voormelde artikelen 9, eerste lid, 15 en 16, eerste lid, van de Wet op de NWO, is het gewijzigd "Reglement NWO 2002" (hierna: het reglement). Van dit reglement zijn hier de volgende artikelen van belang:
"Artikel 2.1 Taken en bevoegdheden
5. Het Algemeen Bestuur geeft, gehoord de betrokken gebiedsbesturen, algemene richtlijnen voor de wijze van beoordeling van subsidieaanvragen.
Artikel 3.1 Gebiedsindeling
Er zijn gebiedsbesturen voor:
f. de medische wetenschappen
Artikel 3.2 Verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gebiedsbesturen
1. De gebiedsbesturen stellen voor hun gebied beleid vast.
2. De gebiedsbesturen nemen bij de vaststelling van hun beleid en de toewijzing van middelen het door het Algemeen Bestuur vastgestelde algemene beleid en de voor het desbetreffende gebied goedgekeurde begroting in acht.
3. Een gebiedsbestuur let op het aspect van coördinatie binnen zijn gebied en bevordert deze waar nodig. Het Algemeen Bestuur kan, na overleg met de betrokken gebiedsbesturen, één of meer gebiedsbesturen belasten met de coördinatie van het beleid ten aanzien van een onderdeel van wetenschapsbeoefening dat zich uitstrekt tot meer dan één gebied.
4. Een gebiedsbestuur besteedt bijzondere aandacht aan onderdelen van zijn gebied die zodanige raakvlakken vertonen met onderdelen van andere gebieden dat speciale aandacht voor coördinatie of bevordering van inter- of multidisciplinaire aspecten nodig is. Een gebiedsbestuur doet zo nodig voorstellen ter zake aan het Algemeen Bestuur.
Artikel 12.2 Nieuwe typen bestuursorganen
1. In geval bevoegdheden van bestaande NWO-organen worden gemandateerd aan een orgaan, dat niet past binnen de opsomming van artikel 2.1 van dit reglement, maar wel gedeeltelijk past binnen de NWO-organisatie, vermeldt het tweede artikellid:
- de namen van de betrokken organen;
- waar van toepassing, de naam van de organisatie waarvan de mandans deel uitmaakt;
- het document, dat het mandaat bevat.
2. Een orgaan als bedoeld in het eerste lid is:
De organisatie ZonMw, voortgekomen uit een integratie tussen het onder de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ressorterende zelfstandige bestuursorgaan ZON en het Gebiedsbestuur Medische Wetenschappen van NWO, tezamen vormend het bestuursorgaan ZonMw. Het desbetreffend mandaat is opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst tussen ZON en NWO van mei 2001."
2.2. [appellant] wenst in aanmerking te komen voor een zogenoemde Vidi-subsidie. Blijkens de brochure "Vernieuwingsimpuls Subsidieronde 2009 Veni - Vidi - Vici" (hierna: de brochure) is de Vidi-subsidie gericht op de excellente onderzoeker die na zijn/haar promotie al een aantal jaren onderzoek heeft verricht en daarbij heeft aangetoond vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te kunnen brengen. De subsidie bedraagt maximaal € 800.000,00 voor een periode van drie jaar.
2.3. De brochure beschrijft in paragraaf 4 hoe de selectieprocedure met betrekking tot de drie subsidievormen Veni - Vidi - Vici verloopt. Voor de Vidi-subsidievorm geldt dat bij zeer grote aanvraagdruk het behandelende NWO-gebiedsbestuur een voorselectie kan maken op basis van de uitgewerkte aanvragen. Bij de voorselectie beoordeelt een breed samengestelde commissie alle aanvragen aan de hand van de criteria vergelijkenderwijs en prioriteert zij deze naar kansrijkheid, zonder gebruik te maken van externe adviseurs. De minst kansrijke kandidaten krijgen bericht dat de commissie hen niet beoogt te selecteren voor verdere behandeling. De kandidaten kunnen hierop een gemotiveerde reactie sturen naar het behandelend gebied. Naar aanleiding van de reactie kan de commissie de kandidaat eventueel alsnog selecteren. Als de commissie de kandidaat niet selecteert, ontvangt de kandidaat een formeel besluit over de aanvraag. In paragraaf 4.2 van de brochure is vermeld op basis van welke criteria de kandidaten en het onderzoeksvoorstel voor een Vidi-subsidie worden beoordeeld.
De kwaliteit van de onderzoeker wordt beoordeeld aan de hand van:
- passendheid qua profiel in de doelgroep;
- behorend tot de beste 10-20% van zijn/haar populatie;
- wetenschappelijke uitnemendheid blijkend onder meer uit proefschrift, publicaties en/of andere wetenschappelijke verworvenheden;
- aanstekelijke fascinatie voor onderzoek of technologie;
- aantoonbaar in staat om vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te brengen;
- goede nationale en internationale positie;
- in staat om (bege)leiding te geven aan andere onderzoekers en medewerkers.
De kwaliteit, het innovatief karakter en de wetenschappelijke impact van het onderzoeksvoorstel worden beoordeeld aan de hand van:
- originaliteit van de vraagstelling;
- wetenschappelijk vernieuwende elementen;
- gericht op de opbouw van een nieuwe onderzoekslijn;
- potentie tot baanbrekende bijdragen aan wetenschap;
- doeltreffend qua voorgestelde methode;
- internationaal belang van het voorgestelde onderzoekgebied.
2.4. Bij e-mail van 23 april 2009 heeft de ZonMw Vidi-commissie (hierna: de Vidi-commissie) [appellant] bericht dat zijn aanvraag niet is geselecteerd voor verdere beoordeling door externe referenten en dat zij voornemens is te adviseren zijn aanvraag reeds in dit stadium af te wijzen. Bij brief van 24 april 2009 heeft de Vidi-commissie het voornemen gemotiveerd en uiteengezet dat, gezien het sterk persoonsgerichte karakter van de Vernieuwingsimpuls, ervoor is gekozen om aanvragen waarbij het curriculum vitae van de aanvrager niet duidelijk tot de top binnen het pakket aanvragen behoort, niet naar referenten te sturen, ook niet wanneer het plan als zodanig wel kanshebbend leek. De Vidi-commissie heeft vervolgens geoordeeld dat, hoewel er waardering is voor het curriculum vitae van [appellant], het als 'redelijk' scoort en daarmee buiten de top 10-20% van de peer group valt. De Vidi-commissie acht de aanvraag van [appellant] daarom minder kansrijk in vergelijking tot de andere aanvragen en heeft geadviseerd de aanvraag van [appellant] af te wijzen. Bij e-mail van 11 mei 2009 heeft [appellant] op het advies gereageerd. De Vidi-commissie heeft hierop een reactie gegeven. Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het algemeen bestuur de aanvraag van [appellant], onder verwijzing naar het advies van de Vidi-commissie, afgewezen.
2.5. De commissie bezwaar- en beroepschriften NWO (hierna: de bezwaarcommissie) heeft naar aanleiding van het door [appellant] gemaakte bezwaar geadviseerd het besluit van 2 juni 2009 in stand te laten. De bezwaarcommissie heeft zich op het standpunt gesteld dat [appellant] geen argumenten heeft aangevoerd die aanleiding vormen te concluderen dat de Vidi-commissie in redelijkheid niet tot haar oordeel kon komen. Hierbij heeft de bezwaarcommissie in aanmerking genomen dat de Vidi-commissie er op gewezen heeft dat het bij het Vidi-programma in de eerste plaats gaat om persoonlijk talent voor onderzoek en niet om de impact van de onderzoeksgroep, zodat het curriculum vitae van de onderzoeker in het kader van de voorselectie relatief zwaar heeft gewogen. Het dagelijks bestuur heeft het advies van de bezwaarcommissie overgenomen en aan zijn besluit van 19 oktober 2009 ten grondslag gelegd.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het advies van de Vidi-commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert daartoe aan dat een aantal commissieleden niet aanwezig was bij de beoordeling van de Vidi-aanvragen, hetgeen het voor de wel aanwezige commissieleden moeilijk maakte de aanvragen nauwkeurig te beoordelen nu niet voldoende expertise aanwezig was. Voorts voert [appellant] aan dat er fouten zitten in de commentaren van de Vidi-commissie.
2.6.1. Gelet op het grote aantal aanvragen voor een Vidi-subsidie dat in 2009 is ingediend, heeft het algemeen bestuur besloten een voorselectie te laten plaatsvinden. Volgens de brochure beoordeelt bij de voorselectie een breed samengestelde commissie alle aanvragen aan de hand van de criteria vergelijkenderwijs en prioriteert zij deze naar kansrijkheid, zonder gebruik te maken van externe adviseurs. De gebiedsbrede beoordelingscommissie, zoals de Vidi-commissie, heeft tot taak alle binnen de ronde ingediende aanvragen onderling te vergelijken aan de hand van de in de brochure opgenomen selectiecriteria. De leden van de Vidi-commissie worden met het oog op deze taak - in tegenstelling tot de externe referenten die geselecteerd worden op hun specifieke deskundigheid om één bepaalde aanvraag te beoordelen - in de eerste plaats geselecteerd op basis van hun ervaring met het schrijven van onderzoeksaanvragen en het beoordelen daarvan. In het kader van de voorselectie is het, mede gelet op de in de brochure genoemde selectiecriteria en in aanmerking genomen dat het bij het Vidi-programma in de eerste plaats gaat om persoonlijk talent voor onderzoek en het leiden van een onderzoeksgroep, derhalve niet noodzakelijk dat de leden van de Vidi-commissie beschikken over specifieke deskundigheid op het terrein van het onderzoek waarvoor de subsidie is aangevraagd. Vereist is vooral dat zij voldoende weten van de verschillende vakgebieden en de daar geldende publicatieculturen om de ingediende aanvragen te kunnen beoordelen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat aan dit vereiste bij de voorselectie niet was voldaan en dat daarom de besluitvorming onzorgvuldig is geweest.
2.6.2. Dat bij de voorselectievergadering van de Vidi-commissie niet alle leden van de commissie aanwezig waren, vormt evenmin grond voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Daartoe is van belang dat er geen quorum geldt bij het nemen van besluiten voor de Vidi-commissie. Weliswaar was bij de beraadslaging op 6 april 2009 ruim de helft van de leden van de Vidi-commissie afwezig, hetgeen blijkens het verslag wordt betreurd, doch dat biedt, gelet op de globale aard van de in dit stadium van de procedure uit te voeren beoordeling, op zichzelf onvoldoende grond voor het oordeel dat [appellant] daardoor in zijn belangen is geschaad. De Afdeling neemt daarbij tevens in aanmerking dat de twee preadviseurs die in verband met de aanvraag van [appellant] waren aangewezen wel bij de voorselectievergadering aanwezig waren.
2.6.3. Wat betreft de beoordeling van de aanvraag, moet voorop worden gesteld dat het bij het Vidi-programma in de eerste plaats om persoonlijk talent voor onderzoek gaat. Dit wordt, zo volgt uit paragraaf 4.2.1 van de brochure, beoordeeld aan de hand van onder meer de positie binnen de desbetreffende populatie onderzoekers en wetenschappelijke publicaties en verworvenheden. In dat verband is, naar het algemeen bestuur ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht, van belang geacht dat [appellant] voornamelijk werkzaam is geweest in Nederlandse en niet in buitenlandse laboratoria, dat hij weliswaar belangwekkende onderzoeksresultaten heeft overgelegd aan vooraanstaande tijdschriften, maar dat het zogenoemde 'submitted papers' betreft die nog niet zijn gepubliceerd en derhalve niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling van zijn aanvraag en dat hij in het verleden nauwelijks subsidies heeft verworven. Dit in aanmerking nemende heeft de Vidi-commissie geoordeeld dat - naar door [appellant] niet wordt bestreden - zijn curriculum vitae niet tot de top 10-20% van de referentiegroep behoort. Gelet op voormeld beoordelingskader en de bevindingen, heeft de Vidi-commissie zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanvraag van [appellant] minder kansrijk is dan die van andere aanvragers en heeft zij kunnen adviseren de aanvraag reeds daarom af te wijzen. Het oordeel van de Vidi-commissie dat, kort gezegd, het onderzoek van [appellant] niet uniek is, is in dit verband niet relevant. Het betoog dat dit oordeel onjuist is, kan dan ook niet leiden tot het ermee beoogde doel.
2.6.4. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, terecht geen grond gezien voor het oordeel dat, gelet op de werkwijze van de Vidi-commissie en de aard van de aanvraag, het advies van de Vidi-commissie onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het betoog faalt.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij aan een groot aantal van de in paragraaf 4.2 van de brochure opgesomde vereisten voldoet, zodat zijn aanvraag reeds daarom ter beoordeling aan externe adviseurs had moeten worden doorgezonden.
2.7.1. Dit betoog faalt evenzeer. Blijkens paragraaf 2.1 van de brochure is de Vidi-subsidie gericht op de excellente onderzoeker die na zijn/haar promotie al een aantal jaren onderzoek heeft verricht en daarbij heeft aangetoond vernieuwende ideeën te genereren en succesvol zelfstandig tot ontwikkeling te kunnen brengen. De in paragraaf 4.2 opgenomen criteria zijn op dat doel afgestemd. Zoals het dagelijks bestuur uiteengezet heeft, speelt bij de beoordeling of aan die criteria is voldaan, het curriculum vitae van de aanvrager een belangrijke rol. Nu het curriculum vitae van [appellant] volgens de Vidi-commissie niet tot de top 10-20% van de referentiegroep behoort, kan [appellant] niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij aan de in de brochure opgenomen criteria voldoet.
2.8. [appellant] betoogt tot slot dat de rechtbank er aan voorbij is gegaan dat twee andere aanvragers, die een minder goed curriculum vitae hadden, wel een Vidi-subsidie hebben ontvangen. Volgens [appellant] is het algemeen bestuur dan ook niet zorgvuldig en objectief te werk gegaan.
2.8.1. Dit betoog faalt reeds omdat, naar het dagelijks bestuur in het verweerschrift uiteen heeft gezet, één van de door [appellant] bedoelde aanvragers een aanvraag heeft ingediend in een andere Vidi-ronde en de andere aanvrager weliswaar voor dezelfde Vidi-ronde een aanvraag heeft ingediend, maar ook diens aanvraag is afgewezen. Bedoelde aanvragen bieden dan ook geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur niet zorgvuldig en objectief te werk is gegaan.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Wieland, ambtenaar van staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wieland
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011