201012503/1/H1.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Beemster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 november 2010 in zaak nr. 10/2284 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] ontheffing en een bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning en de garage op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ir. J.D. Haagsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van de woning door middel van het doortrekken van de daklijn aan de achterzijde en een verlenging van de garage op het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Zuidoostbeemster I" (hierna: het bestemmingsplan), inwerking getreden op 21 september 2009, rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen woningen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan nu de voorgenomen uitbreiding van het hoofdgebouw niet in het op het perceel aangegeven bouwvlak is gelegen. Het college heeft geweigerd om ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd ontheffing te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college bij de beoordeling van zijn verzoek ten onrechte strikt heeft vastgehouden aan het bestemmingsplan.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr.
200910034/1), behoort de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te verlenen heeft kunnen komen.
2.4.2. Het bestemmingsplan is op 21 september 2009 in werking getreden. Het college voert een beleid met het uitgangspunt dat bij de toetsing van bouwplannen het bestemmingsplan strikt wordt gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat dit beleid onredelijk is. Dat het college tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan blijkbaar een ander beleid voerde, is niet van belang, aangezien het het college vrijstond dit beleid te wijzigen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding had moeten zien om van het beleid af te wijken. De omstandigheid dat [appellant], voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, reeds op 21 november 2008 en 12 mei 2009 schetsplannen heeft ingediend, betekent niet dat het college het bouwplan niet meer mocht beoordelen aan de hand van het ten tijde van het besluit van 29 maart 2010 geldende beleid.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de door hem bedoelde situaties niet zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking te verlenen aan het bouwplan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011