ECLI:NL:RVS:2011:BR2302

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012503/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en ontheffing voor woninguitbreiding in Beemster

In deze zaak heeft de Raad van State op 20 juli 2011 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Beemster om een bouwvergunning en ontheffing te verlenen voor de uitbreiding van zijn woning en garage. Het college had op 7 december 2009 besloten om deze vergunningen te weigeren, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan 'Zuidoostbeemster I', dat op 21 september 2009 in werking was getreden. Het bestemmingsplan staat alleen woningen toe binnen de aangegeven bouwvlakken, en de voorgenomen uitbreiding viel buiten deze vlakken.

[appellant] had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 29 maart 2010 ongegrond. De rechtbank Haarlem bevestigde op 15 november 2010 de beslissing van het college, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 5 juli 2011 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] in persoon aanwezig was en het college vertegenwoordigd werd door ir. J.D. Haagsma.

De Raad van State overwoog dat het college beleidsvrijheid heeft bij de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college het bestemmingsplan strikt had gehanteerd en dat er geen reden was om van dit beleid af te wijken. Het betoog van [appellant] dat het college het gelijkheidsbeginsel had geschonden, werd eveneens verworpen, omdat de door hem aangevoerde situaties niet vergelijkbaar waren met zijn eigen situatie. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

201012503/1/H1.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Beemster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 november 2010 in zaak nr. 10/2284 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2009 heeft het college geweigerd aan [appellant] ontheffing en een bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woning en de garage op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 29 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2011, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door ir. J.D. Haagsma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van de woning door middel van het doortrekken van de daklijn aan de achterzijde en een verlenging van de garage op het perceel.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Zuidoostbeemster I" (hierna: het bestemmingsplan), inwerking getreden op 21 september 2009, rust op het perceel de bestemming "Wonen".
Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften mogen woningen uitsluitend worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bouwvlakken.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan nu de voorgenomen uitbreiding van het hoofdgebouw niet in het op het perceel aangegeven bouwvlak is gelegen. Het college heeft geweigerd om ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college ten onrechte heeft geweigerd ontheffing te verlenen. Daartoe voert hij aan dat het college bij de beoordeling van zijn verzoek ten onrechte strikt heeft vastgehouden aan het bestemmingsplan.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 augustus 2010 in zaak nr.
200910034/1), behoort de beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan tot de bevoegdheden van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen, zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om de ontheffing te verlenen heeft kunnen komen.
2.4.2. Het bestemmingsplan is op 21 september 2009 in werking getreden. Het college voert een beleid met het uitgangspunt dat bij de toetsing van bouwplannen het bestemmingsplan strikt wordt gehanteerd. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat dit beleid onredelijk is. Dat het college tot de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan blijkbaar een ander beleid voerde, is niet van belang, aangezien het het college vrijstond dit beleid te wijzigen. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding had moeten zien om van het beleid af te wijken. De omstandigheid dat [appellant], voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, reeds op 21 november 2008 en 12 mei 2009 schetsplannen heeft ingediend, betekent niet dat het college het bouwplan niet meer mocht beoordelen aan de hand van het ten tijde van het besluit van 29 maart 2010 geldende beleid.
Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden.
Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de door hem bedoelde situaties niet zodanig overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie, dat het college daarin aanleiding moest zien medewerking te verlenen aan het bouwplan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011
17-713.