ECLI:NL:RVS:2011:BR2314

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007340/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor bedrijfsloods en plantenkas te Nijemirdum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een bouwvergunning die op 19 november 2005 door het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat is verleend aan [appellant sub 1] voor het oprichten van een bedrijfsloods en plantenkas op een perceel te Nijemirdum. De bouwvergunning werd aangevochten door [bezwaarmaker] en anderen, alsook door de bewonersvereniging Nij Amerika, Hege Bouwen, Boegen en Sminkewei. De rechtbank Leeuwarden had op 18 juni 2010 de beroepen van de bezwaarmakers gegrond verklaard en het college opgedragen opnieuw te beslissen op de bezwaren. Tegen deze uitspraak hebben zowel [appellant sub 1] als het college hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 27 mei 2011. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat het college bij besluit van 1 februari 2011 opnieuw heeft beslist op de bezwaren van de bezwaarmakers, maar dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk zijn. De Afdeling oordeelt dat het procesbelang van [appellant sub 1] en het college bij beoordeling van de aangevallen uitspraak is vervallen, omdat het project inmiddels zonder vrijstelling kan worden gerealiseerd, mits dit niet in strijd is met het bestemmingsplan.

De Afdeling heeft verder vastgesteld dat de bezwaren van de bewonersvereniging en de stichting tegen de verleende vrijstelling voor een hogere goothoogte niet gegrond zijn. De Afdeling concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling te verlenen voor de goothoogte van de loods en de kas, en dat de beroepen van de bezwaarmakers ongegrond zijn. De uitspraak van de Raad van State is op 20 juli 2011 gedaan.

Uitspraak

201007340/1/H1.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te Nijemirdum, gemeente Gaasterlân-Sleat,
2. het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 juni 2010 in zaken nrs. 09/1620 en 09/1640 in het geding tussen:
1. [bezwaarmaker] en anderen,
2. de bewonersvereniging Nij Amerika, Hege Bouwen, Boegen en Sminkewei
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2005, verzonden op 8 december 2005, heeft het college aan [appellant sub 1] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsloods en plantenkas op het perceel [locatie] te Nijemirdum (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, aan [appellant sub 1] onder voorwaarden vrijstelling verleend voor de aanleg van containervelden en een waterbassin, alsmede de bouw van een loods en een glazen kas, alles ten behoeve van een boomkwekerij op het perceel (hierna: het project).
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft het college de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging daartegen gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, het besluit van 8 juni 2009 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw dient te beslissen op de bezwaren van [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2010, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 juli 2010, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 25 augustus 2010. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 26 augustus 2010.
[bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging hebben elk een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging tegen de besluiten van 19 november 2005 en 29 november 2005 gemaakte bezwaren opnieuw ongegrond verklaard, onder intrekking van het besluit van 29 november 2005 en onder het verlenen van ontheffing ten behoeve van een hogere goothoogte.
[bezwaarmaker] en anderen, de bewonersvereniging en de stichting Stichting Gaasterlân Natuerlân (hierna: de stichting) hebben daartegen beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gelijktijdig met zaaknr. 201004150/1/R3, behandeld op 27 mei 2011, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ir. S. Boonstra, en het college, vertegenwoordigd door J. Kleefstra en drs. A. Overwijk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [bezwaarmaker A] en [bezwaarmaker B], in persoon, de bewonersvereniging en de stichting, beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 22 mei 2006 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [bezwaarmaker] en anderen en door de bewonersvereniging tegen de besluiten van 19 november 2005 en 29 november 2005 ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2007 heeft de rechtbank de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Bij besluit van 5 februari 2008 heeft het college de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 juni 2008, in zaaknr.
200706699/1, heeft de Afdeling de uitspraak van 9 augustus 2007 bevestigd en het besluit van 5 februari 2008 vernietigd.
Bij het thans aan de orde zijnde besluit van 8 juni 2009 heeft het college de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, wederom ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het college, ter aanvulling van de aan het besluit van 5 februari 2008 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing, de "herstelnotitie Boomkwekerijbedrijf Hege Bouwen" (hierna: de herstelnotitie) van 27 april 2009 ten grondslag gelegd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging daartegen gerichte beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
2.2. De hoger beroepen zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat ruimtelijk onvoldoende is onderbouwd dat vestiging van de boomkwekerij op het perceel vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.
2.3. Bij uitspraak van heden in zaak nr.
201004150/1/R3, heeft de Afdeling de beroepen tegen de vaststelling van het bestemmingsplan "Herziening bestemmingsplan Buitengebied 2004" (hierna: het bestemmingsplan), voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Het bestemmingsplan voorziet in het juridisch-planologische kader voor het project en is de titel voor de ruimtelijke ingreep waartegen [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging zich richten. Thans kan het project zonder vrijstelling worden gerealiseerd, voor zover dit niet in strijd is met het bestemmingsplan. Nu [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging in beroep niet hebben aangevoerd dat een van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet aan realisering van het bouwplan in de weg staat en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak kan worden aangenomen, hetgeen ter zitting ook is bevestigd, moet worden geoordeeld dat het procesbelang van [appellant sub 1] en het college bij beoordeling van de aangevallen uitspraak is vervallen.
2.4. De hoger beroepen zijn mitsdien niet-ontvankelijk.
2.5. Bij besluit van 1 februari 2011 (hierna: het nieuwe besluit) heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op de door [bezwaarmaker] en anderen en de bewonersvereniging gemaakte bezwaren. Bij besluit van dezelfde dag heeft het college ten behoeve van het project, onder voorwaarden, vrijstelling verleend van het bestemmingsplan (hierna: het vrijstellingsbesluit). Deze besluiten worden, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
Het beroep van de stichting wordt, als gericht tegen het vrijstellingsbesluit, bij de beoordeling betrokken.
2.6. Het bouwplan is, behalve ten aanzien van de toegestane maximale goothoogte van 3,50 m, in overeenstemming met het bestemmingsplan. Met toepassing van artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 5, lid E, aanhef en sub 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan, heeft het college vrijstelling (lees: ontheffing) verleend, teneinde toe te staan dat de goothoogte van de loods en de kas wordt vergroot tot respectievelijk 4 m en 4,30 m. Het college heeft overwogen dat daarmee gelet op de aard van de omgeving en de landschappelijke inpassing van de bedrijfsgebouwen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat de gebouwen zo goed mogelijk zijn afgeschermd met beplanting en voorts sprake is van een bescheiden bedrijfsbebouwing, waardoor het perceel zich voegt in een omvang die in de directe omgeving gebruikelijk is voor agrarische percelen. Tenslotte heeft het college erop gewezen dat de welstandscommissie voor de bedrijfsgebouwen een positief welstandsadvies heeft afgegeven. Aan de vrijstelling heeft het college als voorwaarde verbonden dat langs de (zuid-)westelijke perceelsgrens (vanaf de Hege Bouwen tot aan de knik in het perceel) en de (noord-)oostelijke perceelsgrens voor een goede landschappelijke inpassing van de kwekerij afschermende beplantingsstroken dienen te worden aangebracht, een en ander overeenkomstig de bij het besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte situatietekening. In deze beplantingsstroken dienen overwegend inheemse besdragende struiken te worden aangeplant, waaronder Hazelaar, Meidoorn, Sleedoorn en Braam.
2.7. [bezwaarmaker] en anderen, de bewonersvereniging en de stichting kunnen zich niet verenigen met de verleende binnenplanse vrijstelling voor een hogere goothoogte. Zij voeren daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aan dat de loods en de kas het landschap en het uitzicht aantasten en dat aan de in het vrijstellingsbesluit gestelde voorwaarden ten aanzien van een goede landschappelijke inpassing niet kan worden voldaan.
2.7.1. Ingevolge artikel 5, lid C, sub 1, onder k, van de voorschriften van het nieuwe bestemmingsplan bedraagt de goothoogte van een bedrijfsgebouw maximaal 3,50 m.
Ingevolge lid E, aanhef en sub 3, kunnen burgemeester en wethouders, met inachtneming van het gestelde in de Beschrijvingen in Hoofdlijnen, vrijstelling verlenen van het bepaalde in lid C, sub 1, onder j (lees: k), en, voor zover thans van belang, toestaan dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen wordt vergroot tot 6,50 m, mits met name rekening zal worden gehouden met het gestelde in artikel 3, lid 4, sub C en J.
Ingevolge artikel 3, lid 4, sub C, voor zover thans van belang, dient ten aanzien van de binnen een bestemming toegelaten bouwwerken gestreefd te worden naar het instandhouden c.q. tot-stand-brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend bebouwingsbeeld. Voorts wordt gestreefd naar een "landelijke" bouwvorm. Daarbij kan in het buitengebied in het algemeen gedacht worden aan één tot anderhalve bouwlaag met kap. Bij afwijking van de maatvoeringseisen zal hierop worden gelet.
Ingevolge sub J, voor zover thans van belang, dient ten aanzien van de plaats en de afmetingen van bouwwerken rekening te worden gehouden met het instandhouden c.q. het tot stand brengen van de landschappelijk waarden van het buitengebied.
2.7.2. Het vrijstellingsbesluit ziet enkel op de vergroting van de maximaal toegestane goothoogte van de bedrijfsbebouwing op het perceel. Voor zover de gronden van [bezwaarmaker] en anderen, de bewonersvereniging en de stichting zijn gericht tegen het project in zijn geheel, tegen de situering van de loods en de kas, dan wel tegen de bouwhoogte en oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, falen deze reeds om die reden.
Geen grond bestaat voor het oordeel dat niet zou kunnen worden voldaan aan de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde dat afschermende beplantingsstroken worden aangebracht. Zoals de Afdeling reeds heeft overwogen in de uitspraak van 4 juni 2008 valt niet in te zien dat de afstand tussen de bedrijfsbebouwing en de erfafscheiding met [bezwaarmaker] van 2,36 m te gering zou zijn om te kunnen voldoen aan deze voorwaarde.
Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de relatief geringe afwijking van de bij recht toegestane goothoogte geen zodanige invloed heeft op de landschappelijke waarden en het bebouwingsbeeld dat daarvoor in dit geval in redelijkheid geen vrijstelling kon worden verleend. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden in het bijzonder worden beïnvloed door de bij recht toegestane situering, bouwhoogte en oppervlakte van de bedrijfsbebouwing en nagenoeg niet door de door middel van vrijstelling toegestane grotere goothoogte.
De betogen falen.
2.8. De beroepen zijn ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
II. verklaart de, tegen de besluiten van 1 februari 2011, kenmerk UI1100392, gerichte beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011
392.