ECLI:NL:RVS:2011:BR2320

Raad van State

Datum uitspraak
20 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011838/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A.M. van Meurs-Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand op grond van zelfredzaamheid

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De aanvraag werd op 23 oktober 2007 ingediend door [appellant], die juridische bijstand zocht in verband met een geldvordering van T-Mobile Netherlands B.V. Het bestuur heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), omdat het belang van [appellant] redelijkerwijs zelf behartigd kon worden, eventueel met hulp van derden buiten de werkingssfeer van de Wrb.

Na de afwijzing heeft [appellant] bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden bevestigde op 29 oktober 2010 de afwijzing van de aanvraag. [appellant] ging in hoger beroep bij de Raad van State, waar hij stelde dat hij niet in staat was om zijn eigen belangen te behartigen en dat de hulp van vrienden en het Juridisch Loket niet voldoende was.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de afwijzing van de toevoegingsaanvraag gerechtvaardigd was. De wet stelt dat de noodzaak voor juridische bijstand niet enkel voortvloeit uit een sociaal zwakke positie of gebrek aan juridische kennis. De rechtbank concludeerde dat [appellant] in staat was om, met de juiste ondersteuning, zelf met T-Mobile in overleg te treden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201011838/1/H2.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 oktober 2010 in zaak nr. 10/125 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, hierna: het bestuur).
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het bestuur een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2009 heeft het bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 oktober 2010, verzonden op 1 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Baijens, advocaat te Oude Willem, en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij de raad, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Het bestuur voert ten aanzien van de toepassing van de Wrb het beleid neergelegd in het Handboek Toevoegen 2007 (hierna: het Handboek).
Volgens aantekening 31 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek wordt rechtsbijstand niet verleend indien het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs aan rechtzoekende zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon van wie of instelling waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
Deze uitsluitingsgrond vloeit voort uit de doelstelling van de wet. De wet strekt er immers toe een voorziening te bieden voor bijstand van juridische aard. In een aantal gevallen zal weliswaar sprake zijn van een probleem waarvoor de rechtzoekende hulp nodig heeft, doch in het kader van deze wet zal beoordeeld moeten worden of de noodzaak bestaat om juridische bijstand te verlenen. Het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van rechtzoekende maakt niet dat er een noodzaak tot juridische bijstand bestaat.
Is juridische bijstand niet geïndiceerd dan dient de aanvraag te worden afgewezen waarbij rechtzoekende zo nodig gewezen kan worden op andere meer geëigende vormen van hulpverlening zoals maatschappelijk werk, slachtofferhulp of het bureau sociaal raadslieden.
2.2. De gevraagde toevoeging heeft betrekking op rechtsbijstand door een advocaat voor advisering over en proceshandelingen ten behoeve van een geldvordering betreffende telefoonkosten, waarvoor [appellant] is gedagvaard door de besloten vennootschap T-Mobile Netherlands b.v. (hierna: T-Mobile).
Aan de weigering deze toevoeging te verlenen, zoals gehandhaafd bij het besluit van 30 november 2009, heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijs kan worden overgelaten aan [appellant] zelf, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling buiten de sfeer van de Wrb. Volgens het bestuur kan het verzoek tot aanhouding en uitstel niet worden gezien als rechtsbijstand in de zin van de Wrb.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de toevoegingsaanvraag door het bestuur terecht en op goede gronden is afgewezen, omdat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, hijzelf niet in staat is om zijn eigen belang te behartigen en ook zijn vrienden en het Juridisch Loket niet de benodigde bijstand hadden kunnen bieden.
Hij voert daartoe aan dat hij een sociaal zwakke positie heeft en niet over juridische kennis beschikt, waardoor hij zijn eigen belang niet voldoende kan behartigen. Zijn, veelal Antilliaanse, vrienden hebben eveneens onvoldoende kennis van het rechtssysteem, en het Juridisch Loket kon hem niet de benodigde dringende juridische bijstand verlenen, omdat het Juridisch Loket niet over de benodigde tijd beschikt om informatie in te winnen bij T-Mobile, niet zelf procedeert en hem uiteindelijk ook zou doorverwijzen naar een advocaat.
2.3.1. Uit artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb in samenhang gelezen met Aantekening 13 bij artikel 12 van de Wrb in het Handboek volgt dat het niet spreken van de Nederlandse taal, het niet beschikken over juridische kennis of de gezondheid van de rechtzoekende er niet toe leidt dat noodzaak tot juridische bijstand bestaat. De sociaal zwakkere positie waarin [appellant] stelt zich te bevinden, is daarmee op één lijn te stellen, zodat daarin evenmin de noodzaak tot juridische bijstand kan zijn gelegen. De rechtbank heeft in dit verband terecht overwogen dat niet valt in te zien waarom [appellant] niet in staat zou zijn om, ondanks de uitgebrachte dagvaarding, zelf, zo nodig met hulp van het Juridisch Loket, met T-Mobile in overleg te treden omtrent de reden van de geldvordering teneinde de kwestie zonder juridische bijstand van een advocaat tot een goed einde te brengen. De rechtbank is daarom terecht tot de slotsom gekomen dat het bestuur de toevoeging kon weigeren. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011
47-705.