ECLI:NL:RVS:2011:BR2368

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105364/1/H4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake de overbrenging van afvalstoffen door Eurowaste N.V.

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 juli 2011 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van Eurowaste N.V. De vennootschap, gevestigd in Antwerpen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu, dat op 18 april 2011 was genomen. Dit besluit betrof de overbrenging van 1.500 ton afvalstoffen, specifiek destillatieresiduen met de naam Oxo Oil Side Streams, van België naar Nederland. De minister had bezwaar gemaakt tegen deze overbrenging, omdat hij van mening was dat de afvalstoffen niet voldeden aan de voorwaarden van de vergunning die was verleend op grond van de Wet milieubeheer.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek van Eurowaste N.V. op 29 juni 2011 ter zitting behandeld. Tijdens deze zitting waren zowel vertegenwoordigers van Eurowaste N.V. als van de minister aanwezig. De minister stelde dat de afvalstoffen niet onder de vergunning vielen, terwijl Eurowaste N.V. betoogde dat de minister eerder geen bezwaar had gemaakt tegen soortgelijke overbrengingen.

De voorzitter oordeelde dat de vraag of de afvalstoffen onder de vergunning vielen nader onderzoek vereiste, maar dat er voldoende redenen waren om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter schorste het besluit van de minister en verleende toestemming voor de overbrenging van de afvalstoffen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Eurowaste N.V. en het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij besluiten over afvalstoffen en de rol van voorlopige voorzieningen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201105364/1/H4.
Datum uitspraak: 13 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vennootschap naar Belgisch recht Eurowaste N.V., gevestigd te Antwerpen (België),
verzoekster,
en
de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2011 heeft de minister bezwaar gemaakt tegen het voornemen van Eurowaste N.V. om afvalstoffen als beschreven in de kennisgeving met kenmerk BE001002322 van België naar Nederland over te brengen.
Tegen dit besluit heeft Eurowaste N.V. bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, heeft Eurowaste N.V. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2011, waar Eurowaste N.V., vertegenwoordigd door M. Kreeft, W.U.A. Verhagen en H.P. IJntema, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. R.G.P. van Slijpe, mr. ing. J.A. Koreman en J. Teeninga, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college van gedeputeerde staten van Groningen, vertegenwoordigd door R.J.B. Caderius van Veen en D. de Haas, beiden werkzaam bij de provincie, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De kennisgeving heeft betrekking op de overbrenging van 1.500 ton afvalstoffen - destillatieresiduen met de naam Oxo Oil Side Streams - afkomstig van het productieproces van de inrichting Gulf Chemical International GmbH, naar Nederland. De afvalstoffen zullen volgens de kennisgeving in de inrichting van Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery (hierna: North Refinery), worden be- en verwerkt. Niet in geschil is dat de beoogde be- en verwerking van de afvalstoffen in de inrichting van North Refinery kan worden aangemerkt als nuttige toepassing van deze stoffen.
2.2. Het bezwaar van de minister tegen de kennisgeving berust op de overweging dat de acceptatie van de over te brengen afvalstoffen in strijd is met de voor de inrichting van North Refinery verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Volgens de minister zijn de over te brengen afvalstoffen niet te rekenen tot de vloeibare alifatische en naftenische koolwaterstoffen als bedoeld in vergunningvoorschrift 2.2.1, maar moeten de afvalstoffen, gelet op de aard en herkomst, worden aangemerkt als alifatische verbindingen.
2.3. Eurowaste N.V. voert aan dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de over te brengen afvalstoffen niet onder de reikwijdte van voorschrift 2.2.1 vallen. Daarnaast voert Eurowaste N.V. aan dat de minister tegen eerdere kennisgevingen die betrekking hadden op een overbrenging van soortgelijke afvalstoffen naar North Refinery geen bezwaar heeft gemaakt.
2.3.1. In voorschrift 2.2.1 van de bij besluit van 9 juni 2009 voor de inrichting krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning is het volgende bepaald:
"In de inrichting mag per kalenderjaar maximaal 300.000 ton aan afgewerkte olie/olieproducten/olie-water-slib-mengsels/vloeibare alifatische en naftenische koolwaterstoffen worden geaccepteerd."
2.3.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening) kunnen de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming, wanneer een kennisgeving inzake een gepland transport van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen wordt gedaan, binnen 30 dagen na verzending van de ontvangstbevestiging door de bevoegde autoriteit van bestemming uit hoofde van artikel 8 met redenen omklede bezwaren indienen op onder meer de grond dat de geplande overbrenging of de geplande nuttige toepassing, wat handelingen in het bezwaren makende land betreft, niet in overeenstemming is met nationale wetgeving inzake milieubescherming, openbare orde, openbare veiligheid of bescherming van de gezondheid.
2.3.3. Zoals overwogen in de uitspraak van 15 februari 2011 in zaak nr. 201012613/1/M1 is de vraag of de over te brengen afvalstoffen volgens de voor de inrichting geldende vergunning mogen worden geaccepteerd, een aspect dat op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening bij de beoordeling van de kennisgeving mag worden betrokken. Naar het oordeel van de voorzitter behoeft beantwoording van deze vraag in dit geval evenwel nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. In het kader van de bezwaarprocedure dient de minister zich hierover een nader oordeel te vormen. In het licht hiervan ziet de voorzitter zich primair voor de vraag gesteld of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
2.3.4. Uit de dossierstukken alsmede het verhandelde ter zitting blijkt dat de minister eerder toestemming heeft gegeven voor de overbrenging van afvalstoffen naar North Refinery. Gelet op hetgeen partijen hierover naar voren hebben gebracht, kan worden aangenomen dat de afvalstoffen die in dit geval aan de orde zijn niet wezenlijk anders zijn samengesteld dan de afvalstoffen waarvoor de eerdere kennisgevingen zijn gedaan. Voorts is niet gebleken dat thans een wezenlijk andere wijze van be- of verwerking is beoogd. Ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de eerdere overbrengingen van soortgelijke afvalstoffen tot onaanvaardbare situaties hebben geleid. Gelet op het voorgaande, daarbij mede in aanmerking genomen dat van de zijde van Eurowaste N.V. aannemelijk is gemaakt dat om bedrijfseconomische redenen binnen afzienbare termijn met de overbrenging van de onderhavige afvalstoffen moet worden begonnen, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de minister van Infrastructuur en Milieu van 18 april 2011;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat met deze uitspraak geacht wordt schriftelijke toestemming te zijn verleend voor de overbrenging overeenkomstig het kennisgevingsformulier met kenmerk BE001002322;
III. veroordeelt de minister van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de vennootschap naar Belgisch recht Eurowaste N.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de minister van Infrastructuur en Milieu aan de vennootschap naar Belgisch recht Eurowaste N.V. het door haar voor de behandeling van de verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011
462-584.