201010260/1/M1.
Datum uitspraak: 20 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Stein,
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein (hierna: het dagelijks bestuur),
verweerder.
Bij besluit van 25 augustus 2010 heeft het dagelijks bestuur aan [vergunninghoudster]) een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een afvalinzamelingsbedrijf gelegen aan de [locatie a] en [locatie b] te [plaats].
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2010, beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 april 2011, waar [appellant], in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.A.P. Wijnands en ing. L.M.M. van den Akker, beiden werkzaam bij de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein, zijn verschenen.
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om een vergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. De Afdeling ziet zich voor de vraag gesteld of het dagelijks bestuur bevoegd was de milieuvergunning te verlenen.
2.3. Ingevolge artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen.
Categorie 28, onderdeel 28.1, van bijlage I behorende bij het Ivb, voor zover hier van belang, heeft, kort weergegeven, betrekking op inrichtingen voor het opslaan, bewerken, verwerken en overslaan van afvalstoffen.
Ingevolge categorie 28, onderdeel 28.4, aanhef en onder a, sub 1, van bijlage I behorende bij het Ivb zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het opslaan van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen met een capaciteit ten aanzien daarvan 35 m³ of meer.
2.4. Bij het bestreden besluit is vergunning verleend voor onder meer de op- en overslag en bewerking van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke- en bedrijfsafvalstoffen. Blijkens de aanvraag en het aan de vergunning verbonden voorschrift 16.2.5 mogen in de inrichting in totaliteit tot maximaal 14.750 ton afvalstoffen per jaar worden geaccepteerd. Het mag daarbij gaan om bouw- en sloopafval, bedrijfsafval, groenafval en grof huishoudelijk afval. Ingevolge het aan de vergunning verbonden voorschrift 16.2.6 mogen in de inrichting maximaal 1.000 m³ afvalstoffen aanwezig zijn.
De Afdeling stelt vast dat in de aanvraag noch in de vergunning inzicht is gegeven in de hoeveelheid huishoudelijke afvalstoffen die binnen de inrichting wordt opgeslagen. De capaciteit van de inrichting ten aanzien van het opslaan van van buiten de inrichting afkomstige huishoudelijke afvalstoffen is in de aanvraag en de vergunning niet anders begrensd dan door de maximale hoeveelheid afvalstoffen die per jaar in haar totaliteit binnen de inrichting worden op- en overgeslagen. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur aangeboden hier alsnog nader inzicht in te verschaffen. De Afdeling heeft van dit aanbod geen gebruik kunnen maken, omdat uitsluitend de aanvraag bepalend is voor de beantwoording van de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Nu de aanvraag wat de opslag van van buiten de inrichting afkomstige ingezamelde of afgegeven huishoudelijke afvalstoffen betreft geen beperking bevat tot minder dan 35 m³, kan niet worden uitgesloten dat de aanvraag betrekking heeft op een inrichting ten aanzien waarvan het college van gedeputeerde staten het bevoegd gezag is. Gelet hierop was het dagelijks bestuur derhalve niet bevoegd het bestreden besluit te nemen. Het bestreden besluit verdraagt zich niet met artikel 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 3.1 en categorie 28, onderdeel 28.4, aanhef en onder a, sub 1, van bijlage I behorende bij het Ivb.
2.5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein van 25 augustus 2010;
III. gelast dat het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Milieudienst Beek-Nuth-Stein aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.
Het lid van de enkelvoudige kamer w.g. Plambeck
is verhinderd de uitspraak ambtenaar van staat
te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011