ECLI:NL:RVS:2011:BR3206

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001638/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Eindhoven en bezwaren van appellanten

In deze uitspraak van de Raad van State op 27 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR3206, wordt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan "Strijp binnen de Ring 2007" behandeld. Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de gemeenteraad van Eindhoven op 11 juni 2009, betreft de herontwikkeling van het Genderpark en de bouw van een toren van maximaal 50 meter hoog. De stichting Vrienden van de Gender en andere appellanten hebben beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit plan, waarbij zij procedurele bezwaren en bezwaren met betrekking tot de ruimtelijke ordening naar voren hebben gebracht. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 14 maart 2011 ter zitting behandeld, waarbij de stichting en de gemeente vertegenwoordigd waren. De appellanten betogen dat de goedkeuring van de toren niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorische en natuurwaarden van het Genderpark. De Afdeling overweegt dat de stichting ontvankelijk is in haar beroep, maar dat de procedurele bezwaren geen doel treffen. De Afdeling concludeert dat het college de afweging omtrent de hoogte van de toren en de inrichting van het Genderpark voldoende gemotiveerd heeft kunnen maken. De bezwaren van de stichting en de andere appellanten worden ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep van appellant sub 3, dat gegrond wordt verklaard op basis van luchtkwaliteitsaspecten. De Raad van State vernietigt het besluit van het college, maar laat de rechtsgevolgen in stand, en veroordeelt het college tot vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

201001638/1/R3.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1A] alsmede [appellant sub 1B] en [appellante sub 1C] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 1]), gevestigd dan wel wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Vrienden van de Gender, gevestigd te Eindhoven,
3. [appellant sub 3], wonend te Helmond,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2009, kenmerk 1555081, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven bij besluit van 11 juni 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Strijp binnen de Ring 2007".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2010, de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichting, [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 3], het college en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 maart 2011, waar de stichting, vertegenwoordigd door ir. W.G.A. Collaris, G. Leenaars en D. Willems, en [appellant sub 3], vertegenwoordigd door mr. P.M.J. de Haan, advocaat te Breda, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door R. Martens en J. van der Werf, beiden werkzaam bij de gemeente, verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling op 25 maart 2010 het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en [appellant sub 3] in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven. Bij brief van 14 april 2011 heeft [appellant sub 3] gereageerd. Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de raad daarop bij brief van 28 april 2011 een reactie ingediend, waarop [appellant sub 3] bij schrijven van 26 mei 2011 nader heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere behandeling ter zitting, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.
2. Overwegingen
Toetsingskader
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.2. Het plangebied ligt ten westen van het centrum van Eindhoven. Het plan is grotendeels conserverend van aard, maar houdt tevens rekening met een aantal nieuwe ontwikkelingen zoals de herontwikkeling van het Genderpark en woningbouw aan de Willemstraat.
Het beroep van de stichting
2.3. Gelet op de - ten behoeve van het behoud en opwaarderen van het groen rond het beekje de Gender en het Genderpark strekkende -doelstellingen van de stichting alsmede de door haar onweersproken gestelde feitelijke werkzaamheden in dat verband is, anders dan de raad heeft gesteld, de stichting ontvankelijk in haar beroep.
2.4. De stichting betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de in het plan opgenomen regeling die voorziet in een toren van maximaal 50 meter hoog ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden uit te werken" in het Genderpark.
De stichting voert hiertoe allereerst een aantal procedurele bezwaren aan. Zij heeft in tegenstelling tot anderen ten onrechte geen reactie gekregen op de door haar ingediende inspraakreactie ten aanzien van het voorontwerp. Voorts is volgens de stichting het ontwerpplan ten onrechte vlak voor de zomervakantieperiode gepubliceerd en in deze vakantieperiode ter inzage gelegd, waardoor niet een ieder in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Daarnaast is het ontwerpplan ten onrechte pas in een later stadium digitaal beschikbaar gesteld, aldus de stichting.
2.4.1. Ingevolge de WRO vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen deel uitmaakt van de in de WRO geregelde procedure kunnen eventuele onregelmatigheden die plaatsvonden ten tijde van de inspraakprocedure, geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde bestemmingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen. Ten aanzien van het betoog van de stichting dat het ontwerpplan ten onrechte in een vakantieperiode ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling dat noch de WRO noch de Awb zich tegen die handelwijze verzet. Dat het ontwerpplan pas in een later stadium digitaal beschikbaar is gesteld is in deze procedure niet van belang, nu uit de WRO geen verplichting voortvloeit tot het digitaal beschikbaar stellen van ruimtelijke plannen.
De procedurele bezwaren van de stichting treffen derhalve geen doel.
2.5. De stichting voert verder aan dat de toren zowel stedenbouwkundig als planologisch niet binnen het Genderpark past, nu het park als een beekdal dient te worden aangemerkt. Vanwege het behoud van het karakter van het Genderpark was op grond van de voorheen geldende bestemmingsplannen ter plaatse van de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen" uitsluitend bebouwing tot maximaal drie bouwlagen toegestaan. In zoverre is volgens de stichting sprake van inconsistent beleid, waarbij tevens van belang is dat het plan door de raad als consoliderend wordt aangemerkt, maar wel deze nieuwe ontwikkeling toestaat. Niet is gekeken naar lagere alternatieven voor de toren. Daarnaast worden door de hoogbouw de bijzondere in het park aanwezige cultuurhistorische en natuurwaarden onevenredig aangetast. Voorts is de noodzaak van de hoogbouw niet aangetoond, mede doordat de toren financieel voorlopig niet haalbaar blijkt te zijn. Tot slot wordt de privacy van omwonenden in de nabije omgeving en de bezoekers van het Genderpark aangetast, aldus de stichting.
2.5.1. Het college en de raad brengen naar voren dat op 21 augustus 2007 door de raad een ontwikkelingsvisie voor het Genderpark is vastgesteld, waarvoor een schriftelijk inspraaktraject is doorlopen. In deze ontwikkelingsvisie is uiteengezet dat het wenselijk is om de locatie van Vitalis Zorggroep in het park te integreren en het bouwprogramma van Vitalis gedeeltelijk door middel van hoogbouw vorm te geven, zodat een bouwkundige barrière door een "muur van bebouwing" wordt voorkomen. Gezien de in de visie gegeven ruimtelijke onderbouwing voor de hoogbouw en gelet op het hoogstedelijke karakter van het plangebied is de geplande toren met een maximale hoogte van 50 meter planologisch aanvaardbaar, aldus het college en de raad.
2.5.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan, voor zover hier van belang, bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders het plan volgens bij het plan te geven regelen uitwerkt.
Ingevolge artikel 10.2, aanhef en onder c, van de planvoorschriften geldt voor het uitwerken van de bestemming "Maatschappelijke doeleinden uit te werken" door het college van burgemeester en wethouders dat in de noordoostelijke hoek van het bestemmingsvlak een hoogbouwtoren wordt gerealiseerd met een maximale hoogte van 50 meter.
Ingevolge artikel 10.2, aanhef en onder d, geldt voor het uitwerken van voornoemde bestemming dat bij herinrichting het terrein een opener en transparanter karakter zal krijgen in relatie met het park.
2.5.3. In het deskundigenbericht is weergegeven dat het Genderpark een veelzijdig karakter heeft. Het park wordt aan de noordkant doorsneden door de Karel Martelweg en aan de zuidkant door de aanwezige waterpartij. Ten noorden van de Karel Martelweg heeft het park een parkachtige uitstraling met wandelpaden, grasvelden en bomen. Het middelste gedeelte, gelegen tussen de weg en de waterpartij, heeft geen parkachtige uitstraling en de daar gelegen gronden kennen een gevarieerd gebruik. Ten zuiden van de waterpartij heeft het park, net zoals het gedeelte ten noorden van de Karel Martelweg, een parkachtige uitstraling. Aan de randen van het park en rondom het park is bebouwing aanwezig. Aan de oostkant van het middelste gedeelte, aan de rand van het park, is bebouwing in de vorm van een schoolgebouw aanwezig tot maximaal 4 bouwlagen. Ten zuiden van de waterpartij is bebouwing in de vorm van een woonzorgcomplex van Vitalis Zorggroep aanwezig tot maximaal 10 bouwlagen. In de omgeving van het Genderpark zijn grondgebonden woningen, gestapelde bouw van maximaal 4 bouwlagen en hoogbouw van maximaal 12 bouwlagen aanwezig.
2.5.4. Ten behoeve van de herinrichting van het Genderpark heeft de raad op 21 augustus 2007 de "Ontwikkelingsvisie Genderpark" (hierna: de ontwikkelingsvisie) vastgesteld. Uitgangspunt voor de herinrichting is de openheid, toegankelijkheid en functionele relatie tussen het park en de "gebouwde" functies te verbeteren. In de ontwikkelingsvisie staat verder dat het Genderpark een integraal groen gebied dient te worden, waarbij de nieuw- en/of herbouw van het woonzorgcomplex en het schoolgebouw op natuurlijke wijze wordt ingepast. Het stedenbouwkundig uitgangspunt van de ontwikkelingsvisie betreft het opheffen van de bestaande bouwkundige barrière van de bebouwing van het woonzorgcomplex en het creëren van een vrije doorgang van de omliggende woonwijken naar het park. Daarbij wordt in de ontwikkelingsvisie van belang geacht dat gezocht wordt naar compacte oplossingen, met vermindering van het grondoppervlak van de bebouwing tot gevolg zodat de ruimte voor groen en openbare parkfuncties optimaal gestalte kan krijgen. Als gevolg hiervan dient volgens de ontwikkelingsvisie rekening te worden gehouden met een hoger bouwvolume van de nieuwe bebouwing dan de tien bouwlagen die thans aanwezig zijn.
2.5.5. De Afdeling stelt vast dat het Genderpark en de omgeving daaromheen over uiteenlopende functies beschikken. Naast groen- en watervoorzieningen zijn ook maatschappelijke voorzieningen, zoals een woonzorgcomplex en een school, in het park aanwezig. Op de locatie waar de voorziene woontoren met een hoogte van 50 meter kan worden gerealiseerd, is reeds voor een deel bebouwing tot maximaal tien bouwlagen van Vitalis Zorggroep aanwezig. Gelet hierop kan niet met vrucht worden betoogd dat een geheel nieuwe ontwikkeling zal plaatsvinden. Daarnaast is in de nabije omgeving van het park reeds hoogbouw tot twaalf bouwlagen aanwezig. Een bebouwing met meer dan tien bouwlagen is derhalve niet uitzonderlijk in de omgeving van het Genderpark. Gelet hierop en op de omstandigheid dat de raad in de ontwikkelingsvisie heeft onderbouwd dat hoogbouw in het Genderpark wenselijk is zodat het grondoppervlak van de bebouwing kan worden verminderd, is de Afdeling van oordeel dat het college de door de raad gemaakte afweging omtrent de wijze van inrichting en de hoogte van de woontoren als ruimtelijke keuze afdoende gemotiveerd heeft kunnen achten en geen aanleiding heeft hoeven zien om daaraan goedkeuring te onthouden.
Met betrekking tot de aantasting van de cultuurhistorische en natuurwaarden overweegt de Afdeling dat uit het deskundigenbericht naar voren komt dat de Gender in het verleden is gedempt en het water is heringericht zodat niet valt in te zien dat met de bij het plan voorziene nieuwbouw de door de stichting bedoelde waarden worden aangetast. In dit verband is mede van belang dat de stichting niet heeft aangegeven welke ter plaatse voorkomende waarden specifiek worden aangetast. Daarnaast is van belang dat op de beoogde locatie van de woontoren deels bebouwing tot een maximum van tien bouwlagen aanwezig is. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen door de stichting is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de cultuurhistorische en natuurwaarden niet onevenredig worden aangetast.
Ten aanzien van het betoog van de stichting dat de privacy van omwonenden wordt aangetast overweegt de Afdeling dat de afstand van de locatie van de beoogde woontoren tot de dichtstbijzijnde woningen aan de Maria van Bourgondiëlaan ongeveer 70 meter bedraagt. Gelet op deze afstand en de omstandigheid dat reeds bebouwing tot maximaal tien bouwlagen op de locatie aanwezig is ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich in navolging van de raad niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat wat betreft privacy niet onaanvaardbaar wordt aangetast.
Wat betreft de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan komt uit het deskundigenbericht naar voren dat, gezien de huidige marktsituatie, de bouw van de woontoren weliswaar is uitgesteld, maar dat de verwezenlijking daarvan door Vitalis nog immer in de bedoeling ligt. Ook anderszins heeft de stichting niet aannemelijk gemaakt dat de woontoren niet binnen de planperiode verwezenlijkt zal worden.
2.5.6. De conclusie is dat hetgeen de stichting heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan op dit punt strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit, in zoverre, anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van de stichting is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.6. [appellant sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4.2, aanhef en onder f, van de planvoorschriften. Op grond van dit artikelonderdeel was het mogelijk om de gronden gelegen aan de [locaties A, B en C] tot aan de definitieve uitwerking te gebruiken voor bedrijfsdoeleinden. Als gevolg van de onthouding van goedkeuring aan deze bepaling kunnen voornoemde gronden niet meer voor bedrijfsdoeleinden worden benut tot aan de definitieve uitwerking van de gronden, terwijl dit in het voorheen geldende plan en het ontwerpplan wel het geval was en ter plaatse sinds 2009 opslag plaatsvindt. Een gemengde bestemming of medebestemming ten behoeve van detailhandel en aanverwante dienstverlening, de daarbij behorende herstellings- en/of productieruimte, praktijkruimten, showrooms, kantoren, daarmee vergelijkbare dienstverlening en andere bedrijven in minimaal categorie 2 alsmede horecavoorzieningen is vereist totdat de nadere woningbouwontwikkeling vaststaat. Hierbij is tevens van belang dat het gemeentebestuur heeft aangegeven dat gedeeltelijke uitwerking of gefaseerde bouw van het "Vogelzangterrein" niet mogelijk is en nog vele jaren op zich kan laten wachten.
Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de voor zijn percelen geldende bestemming "Woondoeleinden uit te werken", nu binnen die bestemming uitsluitend grondgebonden woningen zijn toegestaan aan het Philips de Schonepad, terwijl de woningmarkt aan het veranderen is en er ook behoefte is aan niet grondgebonden woningen in de vorm van appartementen of gesplitste woningen.
2.6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het inpassen van de bestaande bedrijfsfunctie, die reeds meer dan tien jaar niet meer wordt uitgeoefend, een goede en stedenbouwkundig verantwoorde woningbouwontwikkeling ter plaatse zou bemoeilijken. De in artikel 4.2, aanhef en onder f, opgenomen uitwerkingsregel zou woningbouw op de wijze die de uitwerkingsregels in eerste instantie voorschrijven onmogelijk maken. Deze regel is onverenigbaar met de overige uitwerkingsregels.
De raad, die om onthouding van goedkeuring had verzocht, heeft ter nadere toelichting in zijn schriftelijke uiteenzetting aangegeven dat deze uitwerkingsregel, die betrekking heeft op het inpassen van de bedrijfsfunctie, niet valt te combineren met de uitwerkingsregels ten aanzien van de grondgebonden woningbouw in maximaal 3 bouwlagen aan het Philips de Schonepad en de in het plan vastgelegde ontsluiting van het gebied. Gegeven de desolate situatie ter plaatse dient het Vogelzangterrein binnen afzienbare tijd te worden herontwikkeld, aldus de raad. Een gefaseerde uitwerking is mogelijk, mits gebaseerd op een integrale visie op de invulling van het Vogelzangterrein.
Ten aanzien van het uitsluitend toestaan van grondgebonden woningen aan het Philips de Schonepad is door de raad toegelicht dat het toelaten van meer niet grondgebonden woningen, in de vorm van appartementen of gesplitste woningen, binnen het desbetreffende gebied niet past binnen het beleid van de raad, zoals vastgelegd in de Prioriteitennota 2007. De gronden van [appellant sub 1] zijn gelegen buiten de in de nota aangeduide strategische zones. Het streven naar appartementen buiten de strategische zones is gericht op kleinschalige buurtgebonden woonprojecten tot maximaal 20 appartementen per initiatief.
2.6.2. Ingevolge artikel 4.1 van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden uit te werken" aangewezen gronden bestemd voor:
a. woondoeleinden al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, tot een beroepsoppervlak van maximaal 50 m²;
b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen
met de daarbij behorende:
c. tuinen, erven en water;
d. parkeervoorzieningen, wegen en paden:
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. leidingen;
i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In artikel 4.2, aanhef en onder f, van de planvoorschriften waaraan goedkeuring is onthouden, is gesteld dat voor het bouwen en inrichten van het op de plankaart als "Woondoeleinden uit te werken" aangeduide bestemmingsvlak geldt dat de aan de [locaties A, B en C] gelegen bedrijfsbebouwing wordt ingepast, tenzij sanering ter plaatse vast staat.
Ingevolge artikel 4.2, aanhef en onder c, geldt voor het bouwen en inrichten van het op de plankaart als "Woondoeleinden uit te werken" aangeduide bestemmingsvlak dat ter plaatse van het Philips de Schonepad grondgebonden woningen in maximaal drie bouwlagen worden gebouwd.
2.6.3. De Afdeling stelt vast dat als gevolg van het onthouden van goedkeuring aan artikel 4.2, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, het gebruik van de gronden en bebouwing voor bedrijfsactiviteiten, anders dan voor aan-huis-verbonden beroepen, op grond van het plan niet is toegestaan. De Afdeling overweegt dat, gelet op de daarmee te dienen belangen, het college in redelijkheid heeft kunnen instemmen met een beperking van de ter plaatse toegestane functies en goedkeuring heeft onthouden aan artikel 4.2, aanhef en onder f, nu die functies in de weg kunnen komen te staan aan de door de raad gewenste woonbebouwing. Niet aannemelijk is geworden dat een dergelijke ontwikkeling tot een woongebied binnen de planperiode niet zal plaatsvinden of dat de door [appellant sub 1] gewenste gefaseerde ontwikkeling niet tot de mogelijkheden behoort. Aan het door [appellant sub 1] gestelde belang bij een veelzijdige bedrijfsbestemming - zolang de woningontwikkeling nog niet ter hand wordt genomen - heeft het College geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen. In dit verband is van belang dat uit het deskundigenbericht naar voren komt dat op de gronden - naast een woning - slechts een vervallen bedrijfsgebouw aanwezig is, en dat dat gebouw en de gronden al geruime tijd niet meer in gebruik zijn ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van een klein gedeelte van de gronden, waarop opslag van bouwmaterialen plaatsvindt.
Gelet op het ter zake van appartementen gevoerde gemeentelijke beleid ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel dat gelet op hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd het college in redelijkheid niet meer gewicht heeft mogen toekennen aan het ten aanzien van (niet) grondgebonden woningen door de raad gevoerde beleid dan aan de door [appellant sub 1] gewenste andere woningtypen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover bestreden, niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.8. [appellant sub 3] voert allereerst als formeel bezwaar aan dat het college goedkeuring aan het gehele plan had dienen te onthouden, nu gedurende een deel van de termijn voor terinzagelegging van het ontwerpplan geen papieren afschrift kon worden afgegeven.
2.8.1. Gebleken is dat het plan gedurende de gehele periode van de terinzagelegging daadwerkelijk beschikbaar is geweest voor inzage, maar dat het in verband met een printerstoring enige tijd heeft geduurd voordat de gemachtigde van [appellant sub 3] een afschrift kreeg toegezonden. Nu niet gebleken is dat [appellant sub 3] op enigerlei wijze is benadeeld door deze gang van zaken ziet de Afdeling hierin geen reden om het bestreden besluit te vernietigen.
2.8.2. Het beroep van [appellant sub 3] is inhoudelijk in de eerste plaats gericht tegen het verlies aan openbare parkeerplaatsen in de nabije omgeving van zalencentrum "De Ambassadeur" als gevolg van de in het plan opgenomen woningbouwontwikkeling op het Vogelzangterrein. Volgens [appellant sub 3] heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met zijn belangen, nu voor een rendabele exploitatie van het zalencentrum parkeren in de nabijheid noodzakelijk is. Dat in het voorheen geldende bestemmingsplan de gronden van het Vogelzangterrein reeds een woonbestemming hadden is niet van belang, nu deze bestemming niet is gerealiseerd, aldus [appellant sub 3]. Eerdere ontwikkelingen in de nabije omgeving hebben reeds een daling van het aantal openbare parkeerplaatsen en een toenemende parkeerdruk tot gevolg gehad, waardoor een structureel tekort aan parkeerplaatsen is ontstaan. De herontwikkeling van het Vogelzangterrein - welk terrein thans dienst doet als volwaardig parkeerterrein - zal wederom een daling van het aantal openbare parkeerplaatsen tot gevolg hebben. In het plan is geen rekening gehouden met de gevolgen van het verlies aan openbare parkeerplaatsen. De in het plan vervatte uitwerkingseisen ten aanzien van parkeernormen gelden slechts voor nieuwe functies. Daarnaast heeft [appellant sub 3] een financiële bijdrage geleverd voor de aanleg van parkeerplaatsen in het plangebied en heeft het gemeentebestuur in het verleden toezeggingen gedaan over het aantal beschikbare parkeerplaatsen in de nabijheid van het zalencentrum.
Voorts heeft [appellant sub 3] in dit verband aangevoerd dat het door de raad ter nadere onderbouwing van zijn standpunt ten aanzien van de parkeerdruk aangevoerde parkeeronderzoek ondeugdelijk is. In dit verband heeft [appellant sub 3] - kort samengevat weergegeven - aangevoerd dat het onderzoeksgebied niet gelijk is aan het plangebied, rond het Vogelzangterrein de parkeerdruk extra hoog is omdat parkeren er goedkoper is dan in andere wijken en er publieksaantrekkende functies zoals een moskee aanwezig zijn. Bij het onderzoek is verder ten onrechte rekening gehouden met 17 privéparkeerplaatsen. De parkeertellingen hadden ook mede moeten worden verricht op drukke momenten, zoals tijdens moskeediensten in de Ramadan en tijdens wedstrijden van PSV en niet deels op momenten dat het bedrijf van [appellant sub 3] gesloten was.
Ook acht [appellant sub 3] de door de raad uit het verrichte onderzoek getrokken conclusies onjuist. In dit kader heeft [appellant sub 3] - eveneens verkort weergegeven - aangevoerd dat de raad er ten onrechte van is uitgegaan dat bij een verminderd aantal parkeerplaatsen de parkeerdruk gelijkmatig verspreid zal worden.
Ten slotte heeft [appellant sub 3] in dit verband aangevoerd dat de raad ten onrechte heeft gewezen op de rond het stadion van PSV vrijkomende nieuwe parkeerplaatsen. Het stadion ligt op 600 meter afstand van zijn onderneming, terwijl in het algemeen ten aanzien van bedrijven die zich bezighouden met ontspanning - zoals dat van [appellant sub 3] - een aanvaardbare afstand van 100 meter wordt aangehouden. Verder bestonden er al eerder ter plaatse veel parkeerplaatsen en is een deel van de parkeerplaatsen bestemd voor kortparkeren en is niet zeker dat deze plaatsen ook in de verder liggende toekomst beschikbaar zullen blijven.
2.8.3. Het college stelt zich in navolging van de raad in het bestreden besluit op het standpunt dat het plan een overwegend conserverend plan betreft en in het algemeen geen gevolgen heeft voor de parkeersituatie in het plangebied. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring" waren de gronden reeds bestemd voor woondoeleinden en waren nagenoeg dezelfde uitwerkingsregels opgenomen. Er zijn enkele ontwikkelingen in het plan voorzien, die via een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid kunnen worden gerealiseerd. Voor deze nieuwe ontwikkelingen is in het plan geregeld dat bij de uitwerking van de bestemming bezien dient te worden of zij gevolgen kunnen hebben voor de parkeersituatie en dat dient te worden voldaan aan de normen voor het gemeentelijk parkeerbeleid. Dit geldt eveneens voor de uitwerking van de bestemming "Woondoeleinden uit te werken". Gelet hierop biedt volgens het college het plan voldoende garantie dat bij de voorziene woningbouw op het Vogelzangterrein de gevolgen voor de parkeersituatie in beeld worden gebracht en mee worden gewogen bij de planontwikkeling.
De raad heeft hieraan toegevoegd dat het Vogelzangterrein een tijdelijk parkeerterrein is. Nimmer is aan [appellant sub 3] of enig andere onderneming toegezegd dat de inrichting van dat terrein voor parkeerdoeleinden een permanent karakter zou krijgen.
Verder heeft de raad gesteld dat uit een ter zake ingesteld onderzoek naar voren is gekomen dat de parkeerdruk in de omgeving acceptabel is en zal blijven. Bij het onderzoek zijn op maatgevende momenten, zowel op een doordeweekse dag als in het weekend, tellingen verricht in de gebieden die binnen de invloedssfeer van het Vogelzangterrein liggen. Een dergelijke telling dient niet plaats te vinden tijdens een wedstrijd van PSV of tijdens andere evenementen, nu daarmee geen representatief beeld wordt verkregen. Weliswaar zijn 17 privéparkeerplaatsen meegenomen in het onderzoek, maar deze zijn vervolgens door de raad buiten beschouwing gelaten bij de door hem aan de hand van de verrichte verkeerstellingen gemaakte berekeningen. Daarnaast heeft de raad gesteld dat het hier om een binnenstedelijk gebied gaat waarbij ook na de verwezenlijking van het plan slechts op een enkele plaats, op de zaterdagmiddag tussen 16.00 en 17.00 uur, sprake zal zijn van een bezettinggraad van 89%. Bovendien ligt dit percentage nog onder de door de raad vastgestelde maximumbezettingsgraad van 90%.
Bovendien komt er, zo heeft de raad gesteld, een groot aantal extra parkeerplaatsen vrij in het Stadionkwartier door openstelling voor het pulbliek van de daar aanwezige parkeerplaatsen behoudens op de tijdstippen waarop wedstrijden worden gespeeld. De exploitant beoogt openstelling van het gebruik van 700 van de 1200 aanwezige parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn extra en hebben wel degelijk invloed op de parkeerdruk in de verdere omgeving, zeker waar het gaat om een binnenstedelijk gebied.
2.8.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring" was het gedeelte van het Vogelzangterrein waarop het beroep van [appellant sub 3] betrekking heeft bestemd als "Woondoeleinden" met de aanduidingen "ontwikkelingslocatie 38" en "wonen in middelhoog- en hoogbouw".
Ingevolge artikel 8.4.8 van de planvoorschriften van dat plan wordt op de voor "ontwikkelingslocatie 38" aangeduide gronden de volgende ontwikkeling nagestreefd:
a. langs de Willemstraat een woonfunctie in 3 à 4 bouwlagen;
[..]
e. opvang van de parkeerbehoefte, veroorzaakt door de te realiseren nieuwbouw, op de locatie.
2.8.5. In het voorliggende plan is het voor het beroep relevante gedeelte van het Vogelzangterrein bestemd als "Woondoeleinden uit te werken".
Ingevolge artikel 4.2, aanhef en onder g, van de planvoorschriften werkt het college van burgemeester en wethouders de bestemming "Woondoeleinden uit te werken" uit met inachtneming van de regel dat voor het bouwen en inrichten geldt dat er wordt voldaan aan de uitgangspunten en de normen van het gemeentelijke parkeerbeleid.
2.8.6. Het zalencentrum De Ambassadeur is als zodanig bestemd in het plan en is gelegen in de nabijheid van het thans als parkeerterrein in gebruik zijnde Vogelzangterrein. Volgens het deskundigenbericht bedraagt de totale capaciteit van het zalencentrum 650 personen. In een straal van ongeveer 100 meter rondom het zalencentrum zijn ongeveer 350 openbare parkeerplaatsen aanwezig inclusief 100 openbare parkeerplaatsen op het Vogelzangterrein. De parkeerplaatsen op het Vogelzangterrein zijn in 2000 als tijdelijke parkeervoorziening aangelegd. De parkeerproblematiek voor het zalencentrum speelt al een langere periode en heeft mede als oorzaak dat de aard en de functie van het zalencentrum een grote parkeerbehoefte genereert waarin niet kan worden voorzien op eigen terrein.
2.8.7. De Afdeling overweegt dat als uitgangspunt voor een bestemmingsplan dient te gelden dat het strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, waarbij een afweging moet worden gemaakt van alle daarbij betrokken belangen. De stelling van het college dat met het plan voldoende is gewaarborgd dat bij de uitwerking van het plan rekening wordt gehouden met de parkeersituatie gaat voorbij aan de omstandigheid dat de uitwerkingsregels alleen zien op de parkeerbehoefte van de te verwezenlijken nieuwe voorzieningen terwijl met de nieuwbouw ongeveer 100 bestaande openbare parkeerplaatsen komen te vervallen.
Anderzijds is niet bestreden dat de door de raad als uitgangspunt genomen maximumbezettingsgraad van de parkeerplaatsen van 89% voor een binnenstedelijk gebied, als waarvan sprake is in de omgeving van het bedrijf van [appellant sub 3], niet onredelijk is te achten. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de tellingen en de aan de hand daarvan gemaakte berekeningen berusten op onjuiste aannames dan wel anderszins een onjuist of vertekenend beeld bieden. Waar het gaat om een nadere bepaling van de parkeerdruk in de omgeving van het Vogelzangterrein valt niet in te zien dat de parkeerbelasting van het gehele plangebied diende te worden onderzocht. Evenmin is onredelijk te achten dat de tellingen zijn verricht op representatieve momenten maar niet tijdens de meer uitzonderlijke pieken zoals tijdens de wedstrijden van PSV. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat bepaalde parkeerplaatsen ten onrechte bij de door de raad uitgevoerde berekeningen zijn meegerekend.
Ook ziet de Afdeling niet in dat geen betekenis mocht worden gehecht aan de voor openbaar gebruik vrijkomende parkeerplaatsen rond het PSV-stadion. Weliswaar zijn deze plaatsen op een grotere afstand gelegen van de inrichting van [appellant sub 3], maar aannemelijk is dat, zoals de raad heeft gesteld, in binnenstedelijk gebied verder gezocht wordt naar parkeerplaatsen terwijl ook de ruimere beschikbaarheid van parkeerplaatsen rond het stadion een ontlastend effect heeft op het tussenliggende gebied waardoor ook daar meer ruimte komt om te parkeren voor bezoekers van de inrichting van [appellant sub 3]. Niet aannemelijk is gemaakt dat de open te stellen parkeerplaatsen voorheen ook al aanwezig waren. Dat het door de raad genoemde openbare gebruik en beschikbare aantal parkeerplaatsen rond het stadion niet is verzekerd acht de Afdeling, gelet op het belang van de exploitant bij een zo hoog mogelijke opbrengst van die parkeerplaatsen, evenmin aannemelijk.
Voorts is - nog daargelaten de vraag in hoeverre een dergelijke toezegging het college zou binden - niet aannemelijk gemaakt dat door of bevoegdelijk namens het gemeentebestuur is toegezegd dat het Vogelzangterrein permanent zou worden ingezet voor parkeerdoeleinden. Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat het college in de te verwachten parkeerbelasting in de omgeving van het Vogelzangterrein aanleiding had moeten zien om aan het plan in zoverre goedkeuring te onthouden.
2.9. Tot slot vreest [appellant sub 3] dat als gevolg van het plan een verslechtering van de luchtkwaliteit ontstaat. Allereerst betoogt [appellant sub 3] hieromtrent dat het plan ten onrechte is aangemerkt als een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Met betrekking tot de in de plantoelichting opgenomen onderzoeksresultaten betoogt [appellant sub 3] dat het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek gebreken bevat. Voorts is geen specifiek onderzoek gedaan naar de effecten van het plan voor de luchtkwaliteit ter hoogte van de Lodewijk Napoleonlaan en het Lodewijk Napoleonplein, terwijl hier wordt voorzien in een nieuwe ontwikkeling van het Vogelzangterrein met een verkeersaantrekkende werking, aldus [appellant sub 3]. Verder is naar stellen van [appellant sub 3] niet onderzocht wat de gevolgen van het plan zijn voor de concentraties zwevende deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht, terwijl per 1 januari 2015 ter zake een grenswaarde zal gaan gelden en de verwachting is dat het plan tot na die datum zal blijven gelden.
2.9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, nu de voorgenomen woningbouw op het Vogelzangterrein plan valt onder één van de categorieën gevallen zoals opgenomen in de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: de Regeling). Onderzoek naar luchtkwaliteit is voor het vaststellen van het plan dan ook niet noodzakelijk.
2.9.2. Op 15 november 2007 is de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden (Stb. 2007, 414). Tevens zijn op 15 november 2007 het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (hierna: het Besluit), de Regeling en de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 in werking getreden. Bij de wet van 11 oktober 2007 is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) ingetrokken. Ingevolge artikel V, voor zover thans aan de orde, van deze wet zijn titel 5.2 van de Wet milieubeheer en bijlage 2 van die wet en de op titel 5.2 berustende bepalingen niet van toepassing op een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet met toepassing van artikel 7 Blk 2005 vastgesteld besluit. Het plan is vastgesteld na 15 november 2007 en derhalve is titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de daarbij behorende regelgeving van toepassing.
2.9.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 3] dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de concentraties zwevende deeltjes (PM2,5) in de buitenlucht overweegt de Afdeling dat ingevolge voorschrift 4.4 van Bijlage 2 bij de wet Milieubeheer, voor zover hier van belang, de grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM2,5) tot 1 januari 2015 buiten toepassing blijft bij de uitoefening van een bevoegdheid of toepassing van een wettelijk voorschrift met toepassing van artikel 5.16, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, ongeacht of de desbetreffende bevoegdheid ook na de genoemde datum gevolgen voor de luchtkwaliteit heeft of kan hebben.
In zoverre faalt het betoog van [appellant sub 3].
2.9.4. In titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn regels gesteld met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Ingevolge artikel 5.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, stelt de minister van VROM (thans: Infrastructuur en Milieu) met betrekking tot de in de bijlage 2 opgenomen grenswaarde die op of na het daarbij behorende tijdstip wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, een programma vast dat is gericht op het bereiken van die grenswaarde.
Ingevolge artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer - voor zover hier van belang - maken bestuursorganen bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, aannemelijk dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen.
Ingevolge artikel 5.16, vierde lid, van de Wet milieubeheer, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent het in betekenende mate bijdragen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, waaronder begrepen het aanwijzen van categorieën van gevallen die in ieder geval al dan niet in betekenende mate bijdragen in de daar bedoelde zin.
Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (hierna: het NSL) dat is vastgesteld op grond van artikel 5.12, eerste lid, van de Wet milieubeheer, in werking getreden.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van het Besluit wordt onder de 3% grens verstaan 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van zwevende deeltjes (PM10) of stikstofdioxide.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit draagt met ingang van het tijdstip dat een programma als bedoeld in artikel 5.12, eerste lid, van de wet, voor de eerste maal is vastgesteld, de uitoefening van een of meer bevoegdheden niet in betekenende mate bij indien aannemelijk is gemaakt dat, als gevolg van die uitoefening of toepassing, de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit kunnen bij ministeriële regeling categorieën van gevallen worden aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden of toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling, gelezen in samenhang met bijlage 3a, onder voorschrift 3A.3, zijn woningbouw- en kantoorlocaties van een nader omschreven omvang aangewezen als categorie van gevallen waarop het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van het Besluit van toepassing is.
2.9.5. Zoals ook in het deskundigenbericht verwoord, omvat het plan mede de bestemming "Maatschappelijke doeleinden uit te werken", waarbij maatschappelijke voorzieningen en, zij het in gemaximeerde omvang, detailhandel, horeca, dienstverlening en sportdoeleinden zijn toegestaan. Daarmee worden functies mogelijk maakt die niet behoren tot de categorieën van gevallen, zoals opgenomen in de Regeling. Het college heeft ten onrechte op grond van de Regeling geconcludeerd dat onderzoek naar de luchtkwaliteit niet noodzakelijk is.
De conclusie is dat het beroep van [appellant sub 3] gegrond is. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 in samenhang met artikel 10:27 van de Awb te worden vernietigd.
2.9.6. Nu de raad, naar aanleiding van het deskundigenbericht, de luchtkwaliteit nader heeft onderzocht, ziet de Afdeling aanleiding te bezien of grond bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand te laten.
De raad heeft berekend dat de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel zwevende deeltjes (PM10) als stikstofdioxide de 3% grens - een toename van ten hoogste 1,2 µg/m³ - niet overschrijdt. Volgens de berekeningen bedraagt de toename ten hoogste 0,83 µg/m³ uitgaande van een worst case scenario. Derhalve wordt voldaan aan artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 2, eerste lid, van het Besluit en is door de raad alsnog aangetoond dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
2.9.7. Gelet op het overwogene in 2.9.6 en nu hetgeen [appellant sub 3] voor het overige heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en daarin ook geen aanleiding wordt gevonden dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
Proceskosten
2.10. De raad dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant sub 3]. Ten aanzien van de stichting en [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gegrond;
II. vernietigt het besluit het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 22 december 2009, kenmerk 155081;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven;
IV. verklaart de beroepen van de stichting Stichting Vrienden van de Gender en [appellanten sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1311,00 (zegge: dertienhonderdenelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant het door [appellant sub 3] voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdnegenenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
45-679.