ECLI:NL:RVS:2011:BR3208

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009405/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • W.J. Deetman
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Holy-Zuidwest en de goedkeuring daarvan door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Holy-Zuidwest" door de Raad van State, vastgesteld door de raad van de gemeente Vlaardingen op 30 juni 2010. Het bestemmingsplan beoogt de vestiging van een hospice aan de Prinses Margrietlaan. Tegen dit besluit zijn verschillende beroepen ingesteld door omwonenden en een vereniging, die zich zorgen maken over de gevolgen van het plan voor de omgeving, waaronder verkeersoverlast, parkeerdruk en de afname van groenvoorzieningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 30 mei 2011 behandeld. De appellanten betogen dat de raad onzorgvuldig is omgegaan met de ingediende zienswijzen en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van omwonenden. De raad heeft echter gesteld dat er voldoende inspraakmogelijkheden zijn geweest en dat de belangen van de omwonenden in de besluitvorming zijn meegenomen. De Afdeling overweegt dat de raad een grote beleidsvrijheid heeft bij het vaststellen van bestemmingsplannen en dat de bezwaren van de appellanten niet voldoende onderbouwd zijn om de rechtmatigheid van het besluit in twijfel te trekken. De Afdeling concludeert dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De beroepen van de appellanten worden ongegrond verklaard.

Uitspraak

201009405/1/R1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Vlaardingen,
2. [appellant sub 2], wonend te Vlaardingen,
3. de vereniging Vereniging de Groene Long, gevestigd te Vlaardingen,
4. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B], wonend te Vlaardingen,
en
1. de raad van de gemeente Vlaardingen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Holy-Zuidwest" vastgesteld.
Op 31 augustus 2010 zijn door het college voor de uitvoering van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) drie uitvoeringsbesluiten genomen. Het betreft een bouwvergunning eerste fase voor het bouwen van een hospice op de locatie Prinses Margrietlaan tegenover de nummers 6 en 9 en de Prinses Beatrixlaan 9 en 11, een uitwegvergunning voor het aanleggen van een weg ter ontsluiting van het perceel waarop het hospice is voorzien op de locatie Prinses Margrietlaan tegenover nummer 6 en een kapvergunning voor het kappen van twee iepen en een wilg op de Prinses Margrietlaan tegenover nummer 6 en 9.
Tegen de besluiten van 30 juni en 31 augustus 2010 hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2010, de Vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2010, en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2010, beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] en de raad en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2011, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], de Vereniging, vertegenwoordigd door [bestuurslid], bijgestaan door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te 's-Gravenhage, [appellant sub 4 A], en de raad en het college, vertegenwoordigd door T. van Olst, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. S.W. Boot, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Stichting Hospice Nieuwe Waterweg Noord, vertegenwoordigd door [voorzitter], bijgestaan door ir. J.J. Ruiter, architect, als partij gehoord.
2. Overwegingen
Plandeel met de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" aan de Prinses Margrietlaan tegenover de nummers 6 en 9 en de Prinses Beatrixlaan 9 en 11
2.1. [appellant sub 1], [appellant sub 2], De Vereniging en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] komen op tegen de in het plan aan de gronden aan de Prinses Margrietlaan tegenover de nummers 6 en 9 en de Prinses Beatrixlaan 9 en 11 toegekende bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling". Met dit plandeel wordt beoogd een hospice mogelijk te maken.
[appellant sub 1], [appellant sub 2], de Vereniging en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] zijn tevens opgekomen tegen de uitvoeringsbesluiten, doch hebben daartegen geen andere gronden dan tegen het bestemmingsplan aangevoerd, zoals ter zitting door hen is bevestigd.
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de raad onzorgvuldig is omgegaan met de ingediende zienswijzen omdat de nota van beantwoording van zienswijzen in de vakantieperiode en slechts kort voor de raadscommissievergadering, waar kon worden ingesproken, is bezorgd. Voorts betogen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Vereniging dat zonder overleg met omwonenden is afgeweken van de ontwikkelingsvisie Holy-Zuidwest.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden en dat voldoende inspraakmogelijkheden beschikbaar zijn geweest.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Voorts maken het toezenden van de nota van beantwoording van zienswijzen en de inspraakmogelijkheid bij de raadscommissie geen verplicht onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure. Gelet hierop kan hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Vereniging in zoverre hebben aangevoerd, wat daar ook van zij, geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het besluit.
2.3. Volgens de Vereniging had het plan niet afzonderlijk van het plan "Park Hoog Lede" en de uitbreiding van Drieën Huysen en Zuidkop de Loper mogen worden beoordeeld. [appellant sub 2] voert aan dat ten onrechte het Vlietlandziekenhuisterrein niet in het plan is opgenomen.
2.3.1. De raad heeft naar voren gebracht dat het onderhavige plandeel en het Park Hoog Lede weliswaar beide deel uitmaakten van het voorgaande bestemmingsplan uit 1966, doch dat er thans voor is gekozen deze afzonderlijk in procedure te brengen. De raad heeft er voorts voor gekozen om het onderhavige plan niet te koppelen aan het bestemmingsplan "Park Hoog Lede" waarvan de locatie van het voormalige Vlietlandziekenhuis onderdeel uitmaakt, omdat deze locaties van elkaar gescheiden zijn door een weg en water en inhoudelijk geen samenhang hebben. De ontwikkelingen Drieën Huysen en Zuidkop de Loper maakten deel uit van het ontwerp van het onderhavige plan, doch deze zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan vanwege marktontwikkelingen en het ontbreken van voldoende concrete plannen. Gelet hierop zijn de wijzigingsbevoegdheden komen te vervallen en is de bestaande situatie in het bestemmingsplan opgenomen.
2.3.2. De Afdeling overweegt dat gelet op de systematiek van de Wro de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht. In hetgeen de Vereniging en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij betrekt de Afdeling dat de raad wat betreft Park Hoog Lede heeft onderbouwd dat niet alleen sprake is van een fysieke afstand, maar dat het tevens gaat om verschillende materiële ontwikkelingen, ieder met een eigen achtergrond, bestaand gebruik, doel en dynamiek.
Ten aanzien van de ontwikkelingen Drieën Huysen en Zuidkop de Loper heeft de raad aannemelijk gemaakt dat deze ontwikkelingen onvoldoende concreet waren om in het vastgestelde plan op te nemen.
2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de Vereniging betogen dat de raad ten onrechte is afgeweken van de in 2004 opgestelde ontwikkelingsvisie Holy-Zuidwest, waarin voor onderhavige locatie vier grondgebonden woningen waren voorzien. Daarbij voeren zij en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] aan dat in het vorige plan de gronden de bestemming "Groen" hadden en door onderhavig plan meer groen verloren gaat dan bij het in de ontwikkelingsvisie opgenomen uitgangspunt. Voorts gaat volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] ten onrechte het trapveldje voor kinderen verloren. Volgens [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] is de speelruimte die overblijft naast het hospice te klein en zou bovendien door het gebruik overlast voor de bewoners van het hospice kunnen ontstaan.
2.4.1. De raad heeft naar voren gebracht dat ingevolge het vorige bestemmingsplan uit 1966 ter plaatse gestapelde woningbouw in 12 lagen mogelijk was en dat de gronden in het structuurplan uit 1978 zijn aangewezen voor "in hoofdzaak woongelegenheid". Voorts is de ontwikkelingsvisie volgens de raad een richtinggevend document waarvan kan worden afgeweken, doch wijkt onderhavig plan niet wezenlijk af van hetgeen daarin is opgenomen. Daartoe heeft de raad gesteld dat het bestemmingsvlak voor het hospice ongeveer 1284 m² bedraagt en dat de te bebouwen oppervlakte ongeveer 617 m² is. Daardoor beslaat het hospice volgens de raad minder ruimte dan voor vier grondgebonden woningen benodigd zou zijn geweest. Voor die woningen had volgens de raad moeten worden voorzien in totaal ongeveer 3.000 m², uitgaande van kavels van 750 m² per woning en een bebouwd oppervlak van in totaal ongeveer 640 m², uitgaande van 160 m² per woning. Voorts heeft de raad erop gewezen dat wordt voorzien in een groene inpassing van het hospice. Ten aanzien van het speelterrein heeft de raad aangegeven dat in de bestemming van het omliggende terrein uitdrukkelijk in speelruimte is voorzien.
2.4.2. In de ontwikkelingsvisie is opgenomen dat de bebouwing in de zone bij de Prinses Beatrixlaan ruimtelijk niet af is en derhalve toevoeging van de bebouwing mogelijk is. Daarbij wordt voorgesteld op deze locatie een blokje van vier vrije sector kavels toe te voegen in de vorm van eengezinswoningen. Het is op deze locatie geen optie om gestapelde bebouwing toe te voegen omdat vanuit de bewoners van deze bebouwing een ongewenste roep om kaalslag van de bomengroep zou ontstaan. Ook het huidige trapveld kan in gewijzigde en iets verkleinde vorm gehandhaafd worden.
2.4.3. De Afdeling ziet gelet op de niet-dwingende formulering van voormelde passage in de ontwikkelingsvisie reeds om die reden geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het vaststellen van het plan daarvan niet had mogen afwijken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat het hospice een ruimtebeslag vergelijkbaar met de in de ontwikkelingsvisie voorziene woningen met zich brengt. Gelet hierop zal de inbreuk op het ter plaatse aanwezige groen beperkt zijn en zal, mede gelet op de rondom de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" opgenomen bestemming "Groen", voldoende groen resteren. Gelet hierop bestaat, anders dan de Vereniging heeft betoogd, geen aanleiding voor het oordeel dat de ontwikkeling het open karakter van de wijk ernstig aantast. Ten aanzien van het verdwijnen van het speelterrein heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende ruimte beschikbaar blijft binnen de bestemming "Groen", waarbij ingevolge artikel 7.1 onder i en j van de planregels uitdrukkelijk speelvoorzieningen en speelterrein zijn toegestaan.
2.5. [appellant sub 2] en de Vereniging voeren aan dat onvoldoende parkeerplaatsen beschikbaar zullen zijn. Voorts is volgens [appellant sub 2] sprake van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en moet op grond daarvan op eigen terrein worden geparkeerd en rekening worden gehouden met aan- en afvoer van goederen. Het parkeren op de openbare weg zal met name in de avond en nacht tot geluidsoverlast leiden, vreest [appellant sub 2].
2.5.1. De raad heeft gesteld dat in totaal 11 parkeerplaatsen benodigd zullen zijn, waarbij is uitgegaan van één parkeerplaats per kamer en daarbij zes extra. Daarbij wordt ruim de door het CROW aanbevolen norm van 0,7 plaatsen per kamer in een verpleeghuis gehaald, aldus de raad. Er is niet gekozen voor parkeren op eigen terrein, om zoveel mogelijk groen te sparen. Volgens de raad blijkt uit parkeeronderzoek dat in de omgeving voldoende parkeerruimte beschikbaar is.
2.5.2. In hetgeen [appellant sub 2] en de Vereniging hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in voldoende parkeerruimte kan worden voorzien. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad in redelijkheid als uitgangspunt heeft kunnen nemen de door het CROW aanbevolen normen voor kamers in een verpleeghuis en dat aan deze norm ruimschoots wordt voldaan. De raad heeft daarbij onder verwijzing naar het parkeeronderzoek van 23 februari 2010 van Delft Infra Advies aannemelijk gemaakt dat in de omgeving van het plan voldoende parkeerruimte beschikbaar is. De stelling van de Vereniging dat haar leden thans reeds parkeerdruk ervaren, heeft zij niet nader onderbouwd. Voor zover [appellant sub 2] en de Vereniging hebben gesteld dat in het programma van eisen voor het hospice is uitgegaan van 12 parkeerplaatsen, kan hieraan geen doorslaggevende waarde worden toegekend, nu een zodanig programma als indicatief moet worden beschouwd. Voorts is door [appellant sub 2] niet onderbouwd waarom op grond van de Wet milieubeheer op eigen terrein zou moeten worden geparkeerd. De Afdeling acht ten slotte niet aannemelijk geworden dat het gebruik van de parkeerplaatsen ten behoeve van het hospice tot ernstige geluidsoverlast zal leiden.
2.6. Voorts vrezen [appellant sub 1], de Vereniging en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] voor verkeersoverlast. Daartoe voeren zij aan dat door het toevoegen van een zorgfunctie aan de wijk, naast de bestaande twee verzorgingshuizen, fysiotherapiepraktijk en twee scholen, de ontsluiting van de wijk onder druk komt te staan. De Vereniging brengt naar voren dat de stelling van de raad dat het aantal verkeersbewegingen voor een hospice met 5 bedden niet groter is dan bij 5 eengezinswoningen onjuist is, omdat dit aantal bij het hospice hoger ligt door aanwezigheid van vrijwilligers, verpleging en bezoekers. Voorts wordt erop gewezen dat onderhavige locatie is gelegen op een doodlopend punt aan het einde van een woonwijk met veel drempels en een 30 km-zone.
2.6.1. De raad is uitgegaan van ongeveer 25 autoritten voor het hospice per dag. Daarbij is de verkeersproductie per kamer per etmaal gelijkgesteld met een eengezinswoning, namelijk 5 verkeersbewegingen. Verder heeft de raad aangegeven dat de verkeersintensiteit op het zuidelijke deel van de Willem de Zwijgerlaan bijna 3.000 motorvoertuigen per etmaal en op het noordelijk deel bijna 1.200 motorvoertuigen per etmaal bedraagt.
2.6.2. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersproductie per kamer in het hospice vergelijkbaar kan worden geacht met de verkeersproductie van een eengezinswoning. Daarbij betrekt de Afdeling dat het hospice weliswaar meer bewegingen zal genereren door personeel en bezoekers, maar eengezinswoningen doorgaans door meerdere personen bewoond worden. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de verkeersbelasting door de toegekende bestemming op de ontsluitingswegen beperkt zal zijn. Gelet op de reeds bestaande etmaalintensiteiten op de Willem de Zwijgerlaan is sprake van een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen zodat de te verwachten effecten daarvan niet ingrijpend zullen zijn.
2.7. Verder heeft volgens [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] onvoldoende onderzoek naar alternatieve locaties plaatsgevonden. De Vereniging voert aan dat het hospice op een andere locatie, namelijk in het gebied van het Vlietlandziekenhuis zou kunnen worden gevestigd. De aanrijroute zou daar veel korter zijn, deze locatie heeft thans al een passende bestemming en daar is meer ruimte beschikbaar. De Vereniging acht de argumenten van de raad om het hospice op deze locatie te voorzien, namelijk de gemeentelijke grondpositie en de wens van de initiatiefnemer van ondergeschikt belang in het kader van de goede ruimtelijke ordening. Verder stelt zij dat de gemeente inmiddels wel een grondpositie heeft in Park Hoog Lede. Voorts zijn volgens [appellant sub 2] maatschappelijke bestemmingen gelegen in de strook tussen de Holysingel en de Willem de Zwijgerlaan en niet in de woonwijk.
2.7.1. De raad brengt naar voren dat diverse alternatieve locaties zijn onderzocht, maar dat bij die locaties meer nadelen bestonden. Daarbij is mede van belang geacht dat de gemeente op onderhavige locatie een grondpositie heeft. Het realiseren van het hospice op het terrein van het voormalige Vlietlandziekenhuis werd gelet op de wensen van de ontwikkelaars en het zicht op spoedige realisatie niet wenselijk geacht. Voorts heeft de raad naar voren gebracht dat hij inmiddels inderdaad zoals de Vereniging naar voren brengt een grondpositie heeft in Park Hoog Lede, doch dat deze van een later moment dateert.
2.7.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. In de stukken is beschreven welke alternatieven zijn bezien en waarom voor onderhavige locatie is gekozen. Deze afweging is niet onredelijk. Voorts ziet de Afdeling niet in dat de raad bij de keuze voor de ontwikkeling van het hospice de wensen van de initiatiefnemer en de grondpositie van de gemeente ten tijde van het bestreden besluit niet mocht laten meewegen.
2.8. [appellant sub 2] en de Vereniging vrezen voorts dat met de onderhavige bestemming ook andere maatschappelijke en zorggerelateerde bestemmingen mogelijk zijn, welke een ingrijpender effect op de omgeving zouden kunnen hebben.
2.8.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan drie soorten maatschappelijke bestemmingen kent, ‘medisch’, ‘onderwijs’ en ‘zorginstelling’ en dat op onderhavige locatie alleen 'zorginstelling' is toegestaan. Gelet hierop en op de beperkte omvang van het bouwvlak, zullen alleen vormen van maatschappelijke bestemmingen die vergelijkbaar zijn met een hospice mogelijk zijn, aldus de raad.
2.8.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de voor "Maatschappelijk - Zorginstelling" aangewezen gronden bestemd voor het uitoefenen van activiteiten gericht op zorg, welzijn en openbare dienstverlening, waaronder verpleeg- en/of verzorgingstehuizen, ouderenhuisvesting, een hospice en woondoeleinden, al dan niet zorg gerelateerd.
2.8.1. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" aan het perceel had mogen toekennen, omdat deze bestemming ook andere zorginstellingen dan het hospice mogelijk maakt. Naar het oordeel van de Afdeling zijn gelet op de doeleindenomschrijving van deze bestemming in artikel 12, eerste lid, van de planregels en gelet op het beperkte bouwvlak, alleen andere functies toegelaten met een ruimtelijke uitstraling die vergelijkbaar is met die van het hospice.
Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] betogen dat geen behoefte aan een hospice zou bestaan, acht de Afdeling gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat deze behoefte bestaat.
2.9. De Vereniging stelt verder dat de bebouwing slechts één laag zou moeten omvatten, de voorgevel dezelfde afstand zou moeten hebben tot de weg als het bestaande blok eengezinswoningen en de gevel een groene inrichting zou moeten hebben. Verder dient de ontsluiting plaats te vinden vanaf de Prinses Margrietlaan/hoek Prinses Beatrixlaan, aldus de Vereniging.
2.9.1. De Afdeling stelt vast dat deze gronden een herhaling van de in de zienswijze opgenomen gronden betreft. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze gronden. De Vereniging heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.10. [appellant sub 2] heeft verder aangevoerd dat de bodemkwaliteit een belemmering voor de uitvoering van het plan zal betekenen, nu hem bekend is dat tweemaal een slibdepot ten behoeve van omliggende singels is aangelegd en na rijping uitgereden.
2.10.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bodemkwaliteit niet in de weg zal staan aan verwezenlijking van het plan. Daartoe heeft de raad verwezen naar het 'Verkennende waterbodemonderzoek naar de kwaliteit van het slib in enkele singels in de wijk Holy-Zuid te Vlaardingen' van oktober 1995 van Consulmij en het 'Verkennend bodemonderzoek Prinses Margrietlaan Vlaardingen' van 3 juni 2009 van ABO-Milieuconsult B.V. en de daarin opgenomen conclusies.
2.10.2. In het rapport van Consulmij is geconcludeerd dat het slib uit de singel Prins Alexanderlaan/Prinses Margrietlaan als klasse 1 specie kan worden aangemerkt, hetgeen betekent dat de specie, indien dit tot de mogelijkheden behoort, op de kant kan worden geborgen. In het rapport van ABO-Milieuconsult B.V. is geconcludeerd dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht en dat de onderzoeksresultaten geen belemmering vormen voor de verlening van een bouwvergunning voor nieuwbouw.
2.10.3. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om aan te nemen dat de bodemonderzoeken dan wel de daarop gebaseerde conclusies onjuist zijn. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid onder verwijzing daarnaar op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bodemkwaliteit ter plaatse niet aan verwezenlijking van het plan in de weg zal staan.
2.11. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2], de Vereniging en [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.12. De beroepen ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk - Zorginstelling" aan de Prinses Margrietlaan tegenover de nummers 6 en 9 en de Prinses Beatrixlaan 9 en 11 en ten aanzien van de uitvoeringsbesluiten zijn ongegrond.
Plandeel met de bestemming "Wonen" aan de [locatie]]
2.13. [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" op hun perceel [locatie]]. Volgens [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] is ten onrechte niet een bestemming opgenomen die het door hen gewenste gebruik van een deel van het perceel als kookstudio toelaat. Daartoe voeren zij aan dat in 2007 door wethouder H. Versluijs is toegezegd dat hij de afweging of bij hun woning een bedrijfsbestemming/kookstudio wordt toegestaan wil meenemen bij het op te stellen nieuwe bestemmingsplan voor Holy Zuid-West. Volgens [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] is sprake van willekeur nu wel het hospice wordt toegestaan, dat eveneens niet als een woonbestemming kan worden aangemerkt.
2.13.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat een kookstudio een horecavestiging is, welke niet dient te worden toegestaan in woningen. Voorts vreest de raad precedentwerking.
2.13.2. Voor zover [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] betogen dat door wethouder H. Versluijs het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat in het bestemmingsplan een bestemming die een kookstudio op hun perceel toelaat zou worden opgenomen, vindt dit geen basis in de door hen overgelegde stukken, zodat dit betoog reeds hierom faalt. In de e-mail van 15 oktober 2007 heeft de wethouder slechts aangegeven de afweging of bij de woning een bedrijfsbestemming/kookstudio wordt toegestaan te willen meenemen bij het nieuwe bestemmingsplan.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ten onrechte aan het perceel [locatie]] de bestemming "Wonen" heeft toegekend. De raad heeft in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat een horecabestemming ten behoeve van het commercieel exploiteren van een kookstudio op het perceel niet binnen de woonwijk past. Voor zover [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] naar voren brengen dat in de wijk wel een hospice mogelijk wordt gemaakt, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit geen vergelijkbaar geval is, nu het daarbij gaat om een maatschappelijke voorziening aan de rand van een woonwijk.
2.14. In hetgeen [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
2.15. Het beroep van [appellant sub 4 A] en [appellant sub 4 B] ten aanzien van het plandeel [locatie]] is ongegrond.
2.16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
444.