ECLI:NL:RVS:2011:BR3214

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012356/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor woningen met vrijstelling bestemmingsplan in Zevenhuizen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle (thans Zuidplas) ongegrond werd verklaard. Het college had op 28 oktober 2010 een bouwvergunning verleend aan 'Projecten In de Stad VII BV' voor het oprichten van vier woningen met aangebouwde garages op de percelen Vlietlanden 4 tot en met 10a te Zevenhuizen. De appellant, wonend in de nabijheid, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht de bouwvergunning had verleend en dat de appellant niet kon aantonen dat de berging in het bouwplan niet als bijgebouw kon worden aangemerkt. De rechtbank stelde ook vast dat het bouwplan geen dakterras of balkon omvatte, en dat de privacy van de appellant niet in gevaar kwam door de ramen in de zijgevel van de woning. De appellant voerde aan dat de woning 'W1' gedeeltelijk op zijn grond werd opgericht, maar de rechtbank oordeelde dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering was voor de verlening van de vrijstelling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.

Uitspraak

201012356/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 10 november 2010 in zaak nr. 09/3585 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zevenhuizen-Moerkapelle, thans: Zuidplas (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2010 heeft het college aan "Projecten In de Stad VII BV" onder het verlenen van vrijstelling krachtens het bestemmingsplan bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van vier woningen met elk een aangebouwde garage op de percelen Vlietlanden 4 tot en met 10a te Zevenhuizen (hierna: de percelen).
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 14 april 2009, heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door M. van Braam, werkzaam in dienst van de gemeente, is verschenen. Namens vergunninghouder is daar ir. E. van der Maaten verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Oud Verlaat" hebben de percelen, waarop het bouwplan is voorzien, de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften zijn zodanig aangeduide gronden bestemd voor wonen en de uitoefening van een aan huis gebonden beroep.
Ingevolge het tweede lid mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken ten behoeve van de in het eerste lid van vermelde bestemming worden gebouwd, onder de volgende voorschriften:
a. per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden gebouwd dan op de plankaart aangegeven;
b. woningen dienen met hun voorgevel in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd; als op de kaart geen bouwgrens is aangegeven, geldt de ligging van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw ten tijde van de vaststelling van het plan;
c. de inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 500 m3;
d. de afstand van een vrijstaand hoofdgebouw tot de perceelgrenzen dient ten minste 3 meter te bedragen;
e. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 meter bedragen en de hoogte mag ten hoogste 10 meter bedragen;
f. op ieder perceel dient achter het hoofdgebouw een terrein van ten minste 25 m2 onbebouwd te blijven;
g. (…).
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder p, wordt onder een hoofdgebouw een gebouw verstaan, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge die aanhef en onder i, wordt onder een bijgebouw een gebouw verstaan, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 19, aanhef en onder b, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van de op de kaart, dan wel in de voorschriften, aangegeven maten en getallen, mits:
- de afwijking niet meer dan 15% bedraagt;
- de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
- het afwijken van de op de plankaart aangegeven bestemming- of bouwgrenzen, mits de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de berging een bijgebouw is. Omdat de muur tussen de berging en de woonkamer eenvoudig kan worden verwijderd, is het bouwplan in strijd met artikel 4, tweede lid, onder d van de planvoorschriften, aldus [appellant].
2.2.1. Dat betoog faalt. Het college had te oordelen over het bouwplan, na indiening van de gewijzigde tekening. De rechtbank heeft de in dit bouwplan voorziene berging terecht als bijgebouw aangemerkt en overwogen dat is voldaan aan de in artikel 4, tweede lid, onder d, van de planvoorschriften gestelde eisen.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan tot verlies van zijn privacy leidt, doordat met de openslaande deuren een dakterras kan worden gerealiseerd dat uitzicht biedt op zijn tuin en woning en doordat vanuit de ramen in de zijgevel van de woning "W1" zicht is op zijn tuin en woning.
2.3.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bouwplan niet voorziet in realisering van een balkon en een dakterras. Evenzeer met juistheid heeft zij overwogen dat het college bij de vrijstelling geen rekening hoefde te houden met de gevolgen van de in de zijgevel voorziene ramen voor de privacy van [appellant], nu de ligging van de zijgevel ten opzichte van de perceelsgrens niet in strijd is met het bestemmingsplan, zodat daarvoor geen vrijstelling nodig was, terwijl de bestemming ter plaatse bijgebouwen ten behoeve van de bestemming "Wonen" toestaat.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de woning "W1" gedeeltelijk op zijn grond wordt opgericht en hierover een privaatrechtelijk geschil tussen hem en "Projecten In de Stad VII BV" aanhangig is.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr.
200906091/1), is voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze belemmering evident is.
2.4.2. De door [appellant] gestelde eigendomsverkrijging door verjaring van de strook grond wordt door "Projecten In De Stad VII BV" betwist. De rechtbank heeft dan ook terecht geen evidente privaatrechtelijke belemmering in even bedoelde zin aangenomen.
Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
17-702.