201012409/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Wierden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) van 3 november 2010 in zaak nr. 09/1367 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college).
Bij besluit van 3 augustus 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de met de Wet ruimtelijke ordening c.q. het bestemmingsplan strijdige situaties en de illegaal verwijderde houtwal/singel door [bedrijf] op het perceel [locatie] afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2009 heeft het het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2010, verzonden op 5 november 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gedeeltelijk
niet-ontvankelijk en voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2011, waar [appellant], bijgestaan door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Wilschut, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [bedrijf] en [holding], vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede, gehoord.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door het beroep ten aanzien van het parkeren in de berm van de weg niet-ontvankelijk te verklaren, heeft miskend dat hij dat parkeren op pagina 5 van zijn verzoek om handhaving van 20 mei 2009 en in zijn bezwaarschrift heeft vermeld.
2.1.1. Dat betoog slaagt. In het verzoek van 20 mei 2009 heeft [appellant] melding gemaakt van het parkeren in de berm en op de openbare weg. In het bezwaarschrift van 15 augustus 2009 heeft hij voor de gronden van het bezwaar verwezen naar dat verzoek. Het college heeft ter zake het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 2 november 2009 overgenomen. In dit advies staat dat geen sprake is van een overtreding, nu het parkeren in de berm niet meer plaatsvindt. Nu niet is gesteld dat dat onjuist is, heeft het college terecht geoordeeld dat ter zake geen overtreding van de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan bestaat. De rechtbank heeft het beroep in zoverre daarom ten onrechte niet ongegrond verklaard.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan het stallen van voertuigen in de groenstrook. Hij voert daartoe aan dat het college in het besluit van 15 december 2010 bevestigt dat in strijd met het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2009" motorvoertuigen in de groenstrook worden gestald.
2.2.1. In het verzoek, noch in het bezwaarschrift, heeft [appellant] het stallen van voertuigen in de groenstrook als afzonderlijke overtreding gesteld. Pas met de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" op 16 december 2010 heeft de desbetreffende locatie de bestemming "Groenstrook". Ten tijde van het besluit van 3 november 2009 kon tegen het stallen niet handhavend worden opgetreden.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift inzake de openbare executieverkopen ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Dat de verkopen zich ten tijde van het besluit op bezwaar niet meer voordeden, is daarvoor niet toereikend. Om toekomstige openbare executieverkopen te voorkomen had het college een last onder dwangsom moeten opleggen, aldus [appellant].
2.3.1. Het college heeft het verzoek om tegen openbare executieverkopen op te treden afgewezen, omdat deze ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied '85" niet verboden zijn. Dat die verkopen reeds op initiatief van de verkoper gestaakt waren, brengt niet met zich dat [appellant] destijds geen belang had bij het door hem gemaakte bezwaar. Zij konden steeds hervat worden. Het college heeft het ten onrechte niet ongegrond verklaard. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het tegen het besluit op bezwaar inzake het parkeren op de openbare weg en in de berm van de weg ingestelde beroep daarbij niet-ontvankelijk en het inzake de openbare executieverkopen ingestelde beroep daarbij ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het tegen het besluit van 3 november 2009 ingestelde beroep, voor zover het betrekking heeft op het parkeren op de openbare weg en in de berm van de weg, ongegrond verklaren en voor zover het betrekking heeft op de openbare executieverkopen gegrond. Het besluit van 3 november 2009 dient te worden vernietigd, voor zover het inzake de openbare executieverkopen gemaakte bezwaar daarbij niet-ontvankelijk is verklaard. De Afdeling zal in de zaak voorzien door het bezwaar in zoverre ongegrond te verklaren en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Almelo van 3 november 2010 in zaak nr. 09/1367, voor zover het tegen het besluit van 3 november 2009 inzake het parkeren in de berm en op de openbare weg ingestelde beroep daarbij niet-ontvankelijk is verklaard en inzake de openbare executieverkopen ongegrond;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep, voor zover het niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van het parkeren op de openbare weg en in de berm van de weg, ongegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wierden van 3 november 2009, kenmerk UIT2009-3896 GG/Bloe, voor zover het tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek inzake de openbare executieverkopen gemaakte bezwaar daarbij niet-ontvankelijk is verklaard;
V. verklaart het tegen de afwijzing van het verzoek inzake die verkopen gemaakte bezwaar ongegrond;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wierden tot vergoeding van bij [appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1748,00 (zegge: zeventienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wierden aan [appellanten] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 375,00 (zegge: driehonderdvijfenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011