ECLI:NL:RVS:2011:BR3223

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201104187/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake wijzigingsplan bestemmingsplan 'Binnenstad' te Bergen op Zoom

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom op 15 februari 2011 het 5e wijzigingsplan van het bestemmingsplan 'Binnenstad' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft verzoekster A, bijgestaan door verzoeker B, beroep ingesteld bij de Raad van State. Verzoekster A heeft op 10 mei 2011 verzocht om een voorlopige voorziening, die op 13 juli 2011 ter zitting is behandeld. Tijdens deze zitting zijn zowel verzoekster A als het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom vertegenwoordigd, evenals de Stichting Stadlander.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in zijn uitspraak op 22 juli 2011 overwogen dat het wijzigingsplan voorziet in de bouw van diverse woningen en een woon-zorgcomplex. Verzoekster A heeft aangevoerd dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan onvoldoende duidelijk is en dat het college niet bevoegd is om de wijziging door te voeren. Daarnaast heeft verzoekster A bezorgdheid geuit over de geluidbelasting van het nabijgelegen industrieterrein en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat.

Het college heeft echter betoogd dat het wijzigingsplan voldoet aan de voorwaarden van het bestemmingsplan en dat de geluidnormen worden nageleefd. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de beroepsgrond van verzoekster A niet kan slagen, omdat de geluidnormen niet strekken tot bescherming van haar belangen. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de uitbreidingsmogelijkheden van verzoekster A niet worden beperkt en dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd. De beslissing van de voorzitter is niet bindend voor de bodemprocedure, maar biedt wel inzicht in de overwegingen die zijn gemaakt.

Uitspraak

201104187/2/R3.
Datum uitspraak: 22 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster A] en Monumentenpand De Watermolen B.V. en [verzoeker B], alle gevestigd onderscheidenlijk wonend te Bergen op Zoom, (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoekster A]),
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 februari 2011 heeft het college het 5e wijzigingsplan van het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 april 2011, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2011, heeft [verzoekster A] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 juli 2011, waar [verzoekster A], van wie [verzoeker B] in persoon en bijgestaan door H.J.M. Marcus, en het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom, vertegenwoordigd door drs. G. C. Kosters en ir. F.M.P.L. de Looij, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Stichting Stadlander, vertegenwoordigd door M. Miedema, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de bouw van vijf herenhuizen aan de Vissershaven, appartementen op de hoek Van Konijnenburgweg-Papegaaiplein-Vissershaven, een commercieel/maatschappelijke ruimte op de begane grond op deze locatie, een woon-zorgcomplex aan de Van Konijnenburgweg met groepswoningen ten behoeve van psycho-geriatrische en somatische patiënten, appartementen op de hoek Van Konijnenburgweg-Wagenpleintje, zeven eensgezinswoningen aan het Wagenpleintje, een multifunctionele ruimte op het binnenhof, gebouwd parkeren voor bewoners en gebruikers onder het binnenhof en het oprichten van een oude schuur als werkplaats voor het op het terrein van de watermolen gevestigde (restauratie)aannemersbedrijf.
2.3. [verzoekster A] voert aan dat de in het bestemmingsplan "Binnenstad" opgenomen wijzigingsbevoegdheid onvoldoende bepaalt in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Volgens [verzoekster A] is niet het college maar de raad bevoegd, omdat ook de maximaal toegestane goot- en bouwhoogtes en het maximaal toegestane bebouwingspercentage worden gewijzigd. [verzoekster A] voert voorts aan dat als gevolg van de geluidbelasting vanwege het industrieterrein Theodorushaven geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Volgens [verzoekster A] wordt hij onevenredig belemmerd in de exploitatie of uitbreiding van zijn onderneming. Tevens voert [verzoekster A] aan dat onvoldoende onderzoek is verricht naar de mogelijkheden om binnen de openbare ruimte in voldoende parkeergelegenheid te voorzien. Ook voert [verzoekster A] aan dat het plan economisch niet uitvoerbaar is, omdat door het wegvallen van uitbreidingsmogelijkheden planschade ontstaat.
2.4. Het college voert aan dat het wijzigingsplan past binnen de voorwaarden die zijn gesteld in het bestemmingsplan "Binnenstad". Ook valt het bedrijf van [verzoekster A] volgens de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" onder 'aannemersbedrijven met werkplaats' en kunnen de woonfunctie en de bedrijfsfunctie naast elkaar bestaan indien de bedrijfsactiviteiten bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies zullen plaatsvinden, aldus het college. Aan de wettelijke geluidnormen wordt volgens het college voldaan. Een omgevingsvergunning kan niet verleend worden wanneer niet in voldoende mate wordt voorzien in parkeergelegenheid. Het college voert aan dat met woningcorporatie Stadlander een anterieure overeenkomst is gesloten waarin het planschadeverhaal ten laste van Stadlander komt. Volgens het college blijkt uit de planschaderisicoanalyse dat de herontwikkeling van het terrein van de gemeentewerf niet zal leiden tot een planologisch nadelige situatie. De bestaande mogelijkheden van de onderneming blijven beschikbaar.
2.5. De voorzitter overweegt dat naar zijn oordeel artikel 27, lid 27.2.5 van de planregels voldoende bepaalt in welke gevallen en op welke wijze gebruik gemaakt mag worden van de hierin opgenomen bevoegdheid de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wijzigingsgebied 7" te wijzigen in de bestemming Centrum-7, maatschappelijk, bijzondere woonvormen, (ambachtelijke) bedrijven tot categorie 2 en/of dienstverlening. Daarbij kan het college naar zijn oordeel niet alleen de bestemming, maar ook de aanduidingen voor de maximum goot- en bouwhoogte en het maximaal bebouwingspercentage wijzigen.
De voorzitter overweegt dat het plan voorziet in de bouw van onder meer vijf herenhuizen, zeven eensgezinswoningen, 36 appartementen en een woon-zorgcomplex, zodat, naar zijn oordeel, gelet op artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in verbinding met categorie 3, onder 3.1 van bijlage I van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw van toepassing is. Ingevolge artikel 1.9 van de Chw, dat onderdeel uitmaakt van afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Chw, dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de memorie van toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II 2009/2010, 32 127, nr. 3, blz. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke (of: achterliggende) reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. De door [verzoekster A] bestreden geluidsonderzoeken hebben betrekking op de naleving van geluidsnormen ten aanzien van het nieuw op te richten woonzorgcomplex en de nieuw op te richten woningen. De voorzitting neemt voorshands aan dat deze normen niet strekken tot bescherming van de belangen van [verzoekster A].
Het voorgaande en het hetgeen de Afdeling in overweging 2.4.3. van haar uitspraak van 19 januari 2011, in zaak nr.
201006426/1/R2, heeft overwogen leidt ertoe dat de voorzitter verwacht dat, daargelaten of deze beroepsgrond indien de Chw niet van toepassing zou zijn in de hoofdzaak zou slagen, de Afdeling dit betoog buiten beschouwing zal laten, nu artikel 1.9 van de Chw er aan in de weg staat dat het bestreden besluit om die reden wordt vernietigd.
De voorzitter overweegt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de uitbreidingsmogelijkheden van [verzoekster A] vanwege het wijzigingsplan niet worden beperkt. Daarbij betrekt de voorzitter dat er ook nu woningen zijn gelegen naast het bedrijf van [verzoekster A].
De voorzitter overweegt dat het wijzigingsplan voorziet in het oprichten van een parkeergarage met 88 plaatsen en dat de overige parkeerplaatsen voor bezoekers binnen het openbaar gebied bij de ontwikkeling gerealiseerd moeten worden. Op grond van de gemeentelijke bouwverordening moet in voldoende mate in de parkeerbehoefte worden voorzien. Wanneer niet in voldoende mate parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, kan op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning verleend worden voor een ingediend bouwplan.
De voorzitter overweegt ten slotte dat de gemeente een overeenkomst met Stadlander heeft gesloten en dat het planschadeverhaal en de overige kosten voor rekening van Stadlander komen. De voorzitter heeft geen aanwijzing dat de economische uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan aldus niet is verzekerd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2011
433.