201100897/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en anderen, allen wonend te Helmond,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) van 9 december 2010 in zaak nr. 09/2675 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Helmond (hierna: het college).
Bij onderscheiden besluiten van 18 december 2008 heeft het college aan De Molen Bunders B.V. onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie appartementencomplexen op het perceel Europaweg te Helmond (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 juni 2009 heeft het het door [bezwaarmaker A] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, doch die besluiten met aanvulling ervan in stand gelaten.
Bij uitspraak van 9 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het beroep daartegen, voor zover ingesteld door [bezwaarmaker A], [bezwaarmaker B], [bezwaarmaker C] en [bezwaarmaker D] gegrond verklaard, dat besluit, voor zover ten aanzien van hen genomen vernietigd, het bezwaar dat zij hebben gemaakt niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en voor het overige ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2011, waar [appellante] en [persoon], bijgestaan door mr. J.W. de Rijk, advocaat te Helmond, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Helmus en ir. J. van der Geest, beiden werkzaam in dienst de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Woningbouwvereniging Compaen, vertegenwoordigd door ir. F.L. Bakker, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van 70 appartementen en 750 m2 ruimte voor kantoor en zorgwonen. Onder de gebouwen zijn 74 parkeerplaatsen voorzien. Het is in strijd met de ter plaatse geldende bestemmingsplannen "Villapark e.o." en "Buitengebied 1997". Om realisering ervan toch toe te kunnen staan, heeft het college daarvan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.2. [appellante] en anderen, waaronder [bezwaarmakers C en D], klagen dat de rechtbank ten onrechte het door de laatsten gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2.1. Vanaf de percelen [locatie A] en [locatie b] bestaat zicht op het bouwplan, terwijl de afstand van deze percelen tot het bouwplan niet meer dan 100 m bedraagt. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank het belang van de genoemde bewoners van deze percelen ten onrechte niet rechtstreeks bij de besluiten van 18 december 2008 betrokken geacht.
Het betoog slaagt. Het hoger beroep is in zoverre gegrond. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
2.3. [appellante] en anderen betogen tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld door het "Algemeen Structuurplan Helmond 2015" en het "Masterplan Goorloopzone" niet met het ontwerp van de vrijstelling en de bouwvergunning ter inzage te leggen. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het structuurplan en het masterplan openbaar waren en daarom niet ter inzage hoefden te worden gelegd.
2.4. [appellante] en anderen betogen evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte niet heeft getoetst aan de "Nota hoger bouwen in Helmond" (hierna: de nota), die door de raad van de gemeente Helmond op 7 september 2004 is vastgesteld. Volgens de nota dient een project altijd te passen binnen een voor een locatie op te stellen stedenbouwkundig plan. In dit geval is dat de ten behoeve van de vrijstelling opgestelde ruimtelijke onderbouwing.
2.5. [appellante] en anderen betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidsbelasting van hun woningen als gevolg van het gerealiseerde bouwplan.
2.5.1. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de geluidbelasting ten gevolge van het bouwplan. De geluidhinder van een appartementencomplex, als waartoe het strekt, is niet van dien aard, dat hierom vrijstelling geweigerd zou kunnen worden, of maatregelen zouden moeten worden voorgeschreven om die hinder te beperken. Voorts hebben [appellante] en anderen hun betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat het gedeelte van het bouwplan aan de Europalaan, als geluidbuffer voor de daarachter gelegen appartementen en woningen, waaronder die van hen, zal fungeren, niet nader toegelicht.
2.6. [appellante] en anderen betogen verder dat de rechtbank ten onrechte door het college aannemelijk gemaakt heeft geacht dat realisering van het bouwplan geen onaanvaardbare schaduwwerking en verminderde lichtinval op hun woningen tot gevolg zal hebben.
2.6.1. Naar de rechtbank onbestreden heeft vastgesteld, bedraagt de hoogte van het appartementencomplex 17, 14, onderscheidenlijk 11 m en de afstand tussen het complex en de flats aan de Boerhaavelaan, waar enige appellanten woonachtig zijn, ongeveer 20 m. De woningen van de andere appellanten zijn verder van het complex gelegen. De woningen aan de Buys Ballotstraat bevinden zich ten noorden van het complex en het flatgebouw Boerhaavelaan 119 tot en met 165 ligt ten westen daarvan. Gelet hierop en in aanmerking nemend dat het bouwplan in een stedelijke omgeving is voorzien, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat, ook indien enige schaduwwerking is te verwachten bij de dichtst bijgelegen woningen, het college hierom in redelijkheid geen vrijstelling heeft kunnen verlenen. Hierbij wordt overwogen dat de schaduwwerking zich volgens [appellante] en anderen volgens de door hen bij brief van 15 juni 2011 ingebrachte stukken voornamelijk zal voordoen op een deel van de westelijke gevel van het flatgebouw Boerhaavelaan 119 tot en met 165.
2.7. [appellante] en anderen betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat in de ruimtelijke onderbouwing ten onrechte geen watertoets is opgenomen, nu in het voorontwerp bestemmingsplan "Molenbunders 2007" staat dat vanwege de nabijheid van kwetsbare zones en gebieden de mogelijkheden van de aanleg van een energieopslagsysteem in overleg met de grondwaterbeheerder nader zullen worden onderzocht. Voorts wordt thans ten behoeve van het bouwplan het aanleggen van een koudewarmteopslagsysteem overwogen, aldus [appellante] en anderen.
2.7.1. Gedeputeerde staten van Noord-Brabant hebben bij besluit van 13 februari 2009 krachtens de Grondwaterwet vergunning verleend voor onttrekken van grondwater ten behoeve van een koudewarmteopslagsysteem. Deze vergunning is in rechte onaantastbaar. Onder deze omstandigheden is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de ruimtelijke onderbouwing aan de in dit verband te stellen eisen voldoet.
2.8. Het betoog van [appellante] en anderen dat de rechtbank heeft miskend dat de motivering van het bij haar bestreden besluit ten aanzien van de aan te leggen parkeerplaatsen ontoereikend is, slaagt evenmin. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat bij de beoordeling of ten behoeve van het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, slechts de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan in aanmerking hoefde te worden genomen. Reeds daarom heeft de door [appellante] en anderen gestelde omstandigheid dat ten behoeve van het bouwplan parkeerplaatsen in een openbare ruimte worden aangelegd, waar, naar gesteld, een tekort aan parkeergelegenheid is, niet de betekenis die zij daaraan gehecht willen zien.
Het college heeft verklaard dat, uitgaande van de aanvraag om bouwvergunning, ter plaatse 120 parkeerplaatsen nodig zijn. Volgens de berekening die [appellante] en anderen hebben overgelegd, zijn 124 parkeerplaatsen nodig. [appellante] en anderen hebben ter zitting betwist dat, zoals het college stelt, 125 parkeerplaatsen kunnen worden aangelegd. Volgens hen laat de inrichting van de straten in de omgeving van het bouwplan dat niet toe en kunnen ter plaatse niet meer dan 119 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Die enkele stelling heeft de rechtbank echter terecht onvoldoende geacht voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het aantal aan te leggen parkeerplaatsen toereikend is.
2.9. [appellante] en anderen betogen ten slotte dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan financieel niet uitvoerbaar is. Hiertoe voeren zij aan dat het volgens een door hen gemaakte berekening niet rendabel is. Bovendien verkeert de projectontwikkelaar in staat van faillissement, aldus [appellante] en anderen.
2.9.1. De onroerende zaken van de gefailleerde vergunninghoudster zijn verkocht en geleverd aan Woningbouwvereniging Compaen. Deze wenst het bouwplan te realiseren. Met de door [appellante] en anderen overgelegde berekening hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan niet door haar kan worden gerealiseerd, reeds omdat deze berekening slechts is gebaseerd op hun aannames.
2.10. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, wordt het beroep, ook voor zover ingesteld door [bezwaarmakers C en D], ongegrond verklaard, nu zij dat gezamenlijk met de anderen hebben ingesteld en de rechtbank op alle gronden van het beroep is ingegaan.
2.11. Een en ander leidt tot na te melden beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het door [bezwaarmaker C] en [bezwaarmaker D] ingestelde hoger beroep, voor zover de rechtbank het door hen ingestelde beroep gegrond heeft verklaard, gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 december 2010 in zaak nr. 09/2675, in zoverre;
III. verklaart het door hen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
V. verstaat dat de secretaris van de Raad van State aan [bezwaarmaker C] en [bezwaarmaker D] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011