ECLI:NL:RVS:2011:BR3243

Raad van State

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201100964/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • F.C.M.A. Michiels
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor tankstation in Waalwijk en handhaving van bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk een reguliere bouwvergunning heeft verleend voor het gedeeltelijk veranderen en vernieuwen van de gevels van een tankstation. De vergunninghouder heeft toestemming gekregen voor het intern wijzigen van winkel-, werk- en kantoorruimten op het perceel in Waalwijk. Appellant sub 2, die zich tegen deze vergunning verzet, heeft eerder bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning en de weigering van het college om handhavend op te treden tegen een zonder vergunning gebouwde poetshal. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 6 december 2010 het beroep van appellant sub 2 tegen het eerste besluit op bezwaar ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het tweede besluit op bezwaar gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, met de bepaling dat de rechtsgevolgen in stand blijven.

In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Appellant sub 2 betoogt dat het gebruik van de werkplaats als poetsruimte in strijd is met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan, maar de Afdeling volgt dit betoog niet. Ook het betoog van het college dat de bodemverontreiniging op het perceel geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers, wordt door de Afdeling niet gevolgd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de bouwvergunning niet in strijd is met de Bouwverordening van de gemeente Waalwijk.

De hoger beroepen van zowel het college als appellant sub 2 zijn ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Afdeling beslist dat van het college een griffierecht van € 454,00 wordt geheven.

Uitspraak

201100964/1/H1.
Datum uitspraak: 27 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk,
2. [appellant sub 2], wonend te Waalwijk,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 6 december 2010 in zaak nrs. 09/935 en 09/936 in het geding tussen:
[appellant sub 2]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2008 heeft het college [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk veranderen/vernieuwen van de gevels en het intern wijzigen van winkel-, werk- en kantoorruimten behorend bij een tankstation op het perceel [locatie] te Waalwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 12 augustus 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, geweigerd handhavend op te treden tegen de zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning gebouwde poetshal op het perceel.
Bij besluit van 12 januari 2009 (hierna: het eerste besluit op bezwaar) heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 23 juni 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijk besluit van 12 januari 2009 (hierna: het tweede besluit op bezwaar) heeft het college het door [appellant sub 2] tegen het besluit van 12 augustus 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 december 2010, verzonden op 13 december 2010, heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] tegen het eerste besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard, het door [appellant sub 2] tegen het tweede besluit op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 januari 2011, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 21 februari 2011.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college en [appellant sub 2] hebben een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door J. van Dalen en mr. I.G.M.M. de Nijs, beiden werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], vertegenwoordigd door M.A.N.J. [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M. van Bladel-Oltean, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
Bouwvergunning
2.1. Het reeds gerealiseerde bouwplan, waarvoor bij besluit van 23 juni 2008 reguliere bouwvergunning is verleend, voorziet in een derde wasstraat, een interne verbouwing van de voormalige bedrijfswoning op het perceel tot werkplaats, shop, kantoorruimte en kantine en de verplaatsing van de poetsruimte/werkplaats naar de voormalige bedrijfswoning.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens een zodanig plan zijn gesteld.
2.3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Woonwijken" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduiding "b7".
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, onderdeel 2, en onder c, van de planvoorschriften, gelezen in verbinding met [vergunninghouder]age 2 bij het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Bedrijven" met de nadere aanduiding "b7" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen ten behoeve van een benzineservicestation zonder lpg en een autowasserij met een maximale milieucategorie 2, met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen.
Ingevolge artikel 5.4.1 is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
Ingevolge artikel 5.4.2, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, wordt tot een strijdig gebruik met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 5.4.1, in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan voor bedrijven zoals bedoeld in artikel 5.1, aanhef en onder a, onderdeel 2.
2.4. Ingevolge artikel 2.4.1 van de Bouwverordening van de gemeente Waalwijk (hierna: de Bouwverordening) mag op een bodem, die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b. voor het bouwen waarvan een reguliere bouwvergunning is vereist; en
c. 1 dat de grond raakt, of
2 waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.
2.5. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat het gebruik van de werkplaats als poetsruimte en als opslagruimte voor poetsmaterialen in strijd is met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan.
2.5.1. Dit betoog faalt. In de uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr.
200800393/1heeft de Afdeling overwogen dat de verplaatsing van de voormalige poetsruimte naar de voormalige bedrijfswoning op het perceel niet in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om daar thans anders over te oordelen.
2.6. Het college betoogt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de bodem van het perceel zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers. Daartoe voert het aan dat ter zitting van de rechtbank uiteengezet is dat de bodemverontreiniging zich ongeveer 2 m onder het maaiveld bevindt, terwijl de fundering van het bouwplan zich op ongeveer 0,5 m onder het maaiveld bevindt. Voorts is de rechtbank er ter zitting op gewezen dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant op 13 oktober 2008 een saneringsbeschikking heeft afgegeven, waaruit volgt dat voor het gebruik van het perceel als autoservice, tankstation, wasstraat, garage en kantoor geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier, dan wel verspreiding van de verontreiniging dat spoedige sanering noodzakelijk is, aldus het college.
2.6.1. Niet in geschil is dat sprake is van bodemverontreiniging op het perceel. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de rechtbank blijkt niet dat het college bij die gelegenheid gemotiveerd heeft uiteengezet dat en waarom de verontreiniging niet zodanig is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het perceel. Evenmin is gebleken dat het college zijn in beroep ingenomen standpunt anderszins had onderbouwd. Gelet op het vorenstaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de bodem van het perceel zodanig verontreinigd is dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers van het perceel.
Het betoog faalt.
2.7. Het college betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 2.4.1 van de Bouwverordening niet aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg kan staan, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarde als bedoeld in artikel 2.4.1, onder c. 2, van de Bouwverordening. Volgens het college wordt het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik gehandhaafd.
2.7.1. Dit betoog faalt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het reeds gerealiseerde bouwplan voorziet in een interne verbouwing van de voormalige bedrijfswoning tot werkplaats, shop, kantoorruimte en kantine. Voor het oordeel dat het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd, bestaat dan ook geen grond.
2.8. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 2.4.1 van de Bouwverordening aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg staat. Daartoe voert hij onder meer aan dat de bouwvergunning betrekking heeft op bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven.
2.8.1. Onder verwijzing naar de toelichting op de Bouwverordening, waarin wordt verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Wet tot wijziging van de Woningwet inzake het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond (Kamerstukken II, 1995/96, 24 809, nr. 3, blz. 4), heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat artikel 2.4.1 van de Bouwverordening betrekking heeft op bouwwerken waarin dagelijks gedurende enige tijd dezelfde mensen verblijven. Bij 'enige tijd' moet gedacht worden aan een verblijfsduur van twee of meer uren per (werk)dag.
Ter zitting is door [vergunninghouder] onweersproken gesteld dat van een dergelijke situatie geen sprake is. De shop is leeg en onbemand, het kantoor is niet langer dan twee uur per dag bemand en het personeel verblijft niet langer dan twee uur per dag in de kantine. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat artikel 2.4.1 van de Bouwverordening niet aan het verlenen van de bouwvergunning in de weg staat. Aan het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwen betrekking heeft op bouwwerken die de grond niet raken, wordt derhalve niet toegekomen.
Het betoog faalt.
Weigering handhavend optreden
2.9. Het betoog van het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het zich ten tijde van het tweede besluit op bezwaar niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van concreet zicht op legalisering, kan niet leiden tot het daarmee beoogde doel. Niet in geschil is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het tweede besluit op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd. Gelet hierop heeft de rechtbank dit besluit terecht vernietigd.
2.10. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de door [appellant sub 2] gemaakte kosten van het deskundigenrapport van J.H. Oldenkotte van 4 september 2009. Het maken van deze kosten was niet redelijkerwijs noodzakelijk, nu aangenomen mag worden dat de advocaat van [appellant sub 2] juridische deskundigheid heeft en geen bijstand nodig heeft bij de uitleg van het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het college te veroordelen in de door [appellant sub 2] gemaakte kosten van door mr. M. van Bladel-Oltean beroepsmatig verleende rechtsbijstand, nu vaststaat dat laatstgenoemde de schoondochter is van [appellant sub 2], zodat niet kan worden gesproken van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
2.11. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011
531-593.