201102694/1/H1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Putten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 januari 2011 in zaken nrs. 09/719 en 09/758 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Putten.
Bij besluit van 2 juni 2008 heeft het college vrijstelling en reguliere bouwvergunning fase 1 verleend aan De Woningstichting Putten ten behoeve van de bouw van 74 woningen verdeeld over de blokken A, B, C en D en de aanleg van de hierbij behorende infrastructurele voorzieningen op de locatie Brinkstraat en Koesteeg te Putten (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 april 2009 heeft de burgemeester namens het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college het besluit van 2 juni 2008 met betrekking tot blok D ingetrokken.
Bij brieven van 16 december 2009 en 21 december 2010 heeft het college het besluit van 6 april 2009 bekrachtigd.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2009 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Woningstichting Putten een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Visser, en het college, vertegenwoordigd door G. Alberts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting verschenen De Woningstichting Putten, vertegenwoordigd door
mr. L.M. Muetstege en mr. F.M.G.M. Leyendeckers, beiden advocaat te Utrecht, alsmede M.C.M. Boeijen.
2.1. Het bouwplan is, voor zover het ziet op de blokken A en B, in strijd met de in het bestemmingsplan "Centrum 1990" opgenomen gedetailleerde woonbestemming. Blok C is in strijd met de volgens het bestemmingsplan "De Kom" ter plaatse geldende bestemming "Bijzondere doeleinden". Ten einde medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan heeft het college vrijstelling verleend van deze bestemmingsplannen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid dient het project te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college een goede ruimtelijke onderbouwing aan zijn besluit krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling te verlenen, ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellant] is de ruimtelijke onderbouwing niet in overeenstemming met de in de "Inbreidingsnota voor de bebouwde kom van Putten" (hierna: Inbreidingsnota) opgenomen uitgangspunten inzake maat en schaal van de bebouwing, verdichting en patroon van voor- en achterkanten. Het bouwplan voldoet hier niet aan, nu het volgens [appellant] bestaat uit gestapelde bouw en uit tamelijk kolossale bouwblokken.
2.3.1. De ruimtelijke onderbouwing van het project is neergelegd in het voorontwerpbestemmingsplan "Brinkstraat-Koesteeg". In dit voorontwerp is voor het stedenbouwkundig ontwerp als uitgangspunt genomen het "Stedenbouwkundig Plan Putten Brinkstraat Koesteeg" van februari 2004. In dit stedenbouwkundig plan worden de ruimtelijke uitgangspunten voor eventuele herontwikkeling van het gebied Brinkstraat-Koesteeg, die in de op 6 februari 2003 door de gemeenteraad vastgestelde Inbreidingsnota zijn gegeven, nader uitgewerkt. In de Inbreidingsnota is het gebied Brinkstraat/Koesteeg aangewezen als herstructureringsgebied waarin een aantal bestaande woningen zullen worden vervangen door nieuwbouw. Voor het bepalen van de maat en de schaal van eventuele nieuwe bebouwing aan de Brinkstraat dienen de woningen verderop aan de Brinkstraat te worden gehanteerd als referentiekader. Een aanzienlijke verdichting van de woonbebouwing in dit gebied zou niet op zijn plaats zijn. Voorts vormt de heemtuin volgens de Inbreidingsnota een karakteristiek element en een welkome onderbreking in het gevelbeeld van de Brinkstraat. Blok A sluit volgens het voorontwerpbestemmingsplan ruimtelijk aan op de aangrenzende vrijstaande woonbebouwing aan de Brinkstraat en bestaat uit woningen in drie lagen met kap. De bouwhoogte van het travee die aansluit op de bestaande bebouwing aan de Brinkstraat stemt overeen met de bouwhoogte van de Brinkstraat. De bouwhoogte van blok B sluit aan op de hoogte van de bebouwing aan de Dorpsstraat en blok C vormt een overgang naar de aansluitende bestaande vrijstaande bebouwing aan de Brinkstraat.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college de bebouwing qua maat en schaal passend in de omgeving heeft kunnen achten. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht overwogen dat de aanwijzing in de Inbreidingsnota zoals weergegeven onder 2.3.1. inzake de maat en schaal van eventuele nieuw te realiseren bebouwing niet impliceert dat deze nieuwe bebouwing gelijk moet zijn aan de maat en schaal van de woningen verderop in de Brinkstraat, die bestaan uit twee bouwlagen met kap. Daarbij is van belang dat uit de tekening behorende bij de Inbreidingsnota blijkt dat nieuwe woningen bestaande uit drie lagen tot de mogelijkheden behoren. Het college heeft bij de bepaling van de hoogte, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voorts in aanmerking kunnen nemen dat in de nabije omgeving van het gebied reeds hogere bebouwing is gerealiseerd en dat de Brinkstraat grenst aan het centrum van Putten en in die zin in een overgangsgebied ligt, waarbij de Brinkstraat wordt gezien als onderdeel van de binnenring van Putten. Dat volgens [appellant] de hoogte van het bouwplan van blok C in strijd is met de hoogtelijnen opgenomen in het op 7 april 2011 vastgestelde nieuwe bestemmingsplan "Putten Centrum", kan, reeds omdat dit plan thans niet ter beoordeling voor ligt, niet leiden tot een ander oordeel. Verder heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel, dat het college de verdichting van de bebouwing in het gebied niet aanvaardbaar heeft kunnen achten. Het college heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat met het bouwplan de woningen rondom de heemtuin en langs het aansluitende deel van de Brinkstraat worden vervangen. Weliswaar neemt met het bouwplan de verdichting toe, maar ook met dit bouwplan, met inbegrip van de bouw van blok D, blijven ruimtelijke kenmerken, waaronder de heemtuin, gehandhaafd. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het patroon van voor- en achterkanten niet onaanvaardbaar wordt aangetast. Het stelsel van straten met voorgevels en achterpaden langs de Brinkstraat, blijft, zoals volgt uit de bij het bouwplan behorende tekeningen, grotendeels behouden.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college de ruimtelijke onderbouwing niet aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag had mogen leggen. De rechtbank heeft gelet hierop terecht de rechtsgevolgen van het besluit van 6 april 2009 in stand gelaten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Montagne
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011