201011972/1/H1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiderdorp,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 november 2010 in zaak nr. 10/2934 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leiderdorp.
Bij besluit van 1 september 2009 heeft het college [appellant] reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning boven het café op het perceel [locatie] te Leiderdorp (hierna: het perceel) en het wijzigen van de voorgevel van het café.
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft het college de door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard, het besluit van 1 september 2009 herroepen en alsnog geweigerd aan [appellant] ontheffing en reguliere bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een woning boven het café op het perceel en het wijzigen van de voorgevel van het café.
Bij uitspraak van 3 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2010, hoger beroep ingesteld.
[belanghebbende B] en [belanghebbende A] hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende B] en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.R. Schouten-Korwa, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [belanghebbende B] en [belanghebbende A] als partij gehoord.
2.1. In het op het perceel staande pand, bestaande uit één bouwlaag met een platte afdekking, wordt sinds 1975 [café] geëxploiteerd. [appellant] is eigenaar van het perceel en verhuurt het pand aan de exploitant van het café. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een woning boven het café met de bedoeling dat de exploitant van het café deze woonruimte in gebruik zal nemen.
2.2. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Eengezinshuizen in open bebouwing, met bijbehorende erven (EO)".
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere gebouwen en tuinen, met dien verstande, dat de goothoogte van ieder eengezinshuis ten minste 3,5 m zal en ten hoogte 6,5 mag bedragen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, voor zover thans van belang, mag indien aan enige bestemming voor eengezinshuizen mede de bestemming "horecabedrijven toegestaan" is gegeven, de eerste bouwlaag geheel of gedeeltelijk als horecabedrijf worden ingericht of gebouwd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder j, wordt onder eengezinshuis verstaan: een gebouw dat bestaat uit één woning.
2.3. Vast staat dat zowel het op het perceel staande pand zelf als het gebruik daarvan als café wordt beschermd door het in artikel 40 van de planvoorschriften opgenomen overgangsrecht.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet voorziet in een café annex woning, maar in een eengezinshuis in de vorm van een bovenwoning. Onder verwijzing naar de percelen Hoofdstraat 49, 51 en 53 te Leiderdorp betoogt [appellant] dat een redelijke uitleg van het bestemmingsplan met zich brengt dat het bouwplan is toegestaan.
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, omdat het voorziet in een gebouw dat zou bestaan uit een woning en een café. Mede gelet op het spraakgebruik dient onder "eengezinshuis" als bedoeld in artikel 1, onder j, van de planvoorschriften te worden verstaan een gebouw dat uitsluitend bestaat uit één woning. Dat op de percelen Hoofdstraat 49, 51 en 53 een woonfunctie op de bovengelegen etage(s) wordt gecombineerd met een andere functie op de begane grond, maakt dit niet anders. Ter zitting is gebleken dat, anders dan bij het perceel waarop het bouwplan ziet, op deze percelen de in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften bedoelde medebestemming " horecabedrijven toegestaan" rust.
2.5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het niet bevoegd is om met toepassing van artikel 3:23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), ontheffing te verlenen.
2.5.1. Ingevolge artikel 3:23, eerste lid, van de Wro kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, voor zover thans van belang, komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de wet in aanmerking een uitbreiding van of een bijgebouw bij een ander gebouw.
2.5.2. De rechtbank heeft met juistheid dat voor het bouwplan geen ontheffing krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wro, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bro, kan worden verleend. Het toevoegen van een woonetage boven een café kan niet worden aangemerkt als een uitbreiding van het café.
2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van het college om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro te nemen, in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijst hij wederom op de percelen Hoofdstraat 49, 51 en 53.
2.6.1. Zoals hiervoor onder 2.4.1 overwogen, rust op de genoemde percelen de medebestemming "horecabedrijven toegestaan" als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften. Voorts is niet gebleken dat voor deze percelen een projectbesluit of vergelijkbaar besluit is genomen. Van gelijke gevallen is derhalve geen sprake.
2.7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro te nemen. Daartoe voert hij aan dat de inbreuk van het bouwplan op het bestemmingsplan gering is en zijn belangen bij verwezenlijking van het bouwplan zwaarder wegen dan de nadelen verbonden aan de afwijking van het bestemmingsplan.
2.7.1. Aan zijn weigering om een projectbesluit te nemen heeft het college ten grondslag gelegd dat voor het gebied waarin het perceel is gelegen het voorontwerpbestemmingsplan "Oude Dorp" in voorbereiding is. Dit kent aan het perceel de bestemming "Woondoeleinden (h) II" toe. Het bouwplan is in strijd met de in dit voorziene planologische regime toegestane maximale bouwhoogte. Gelet hierop geeft hetgeen [appellant] betoogt geen grond voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit te nemen.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. F.C.M.A. Michiels en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011