ECLI:NL:RVS:2011:BR3988

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201106969/3/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • M.E.B. de Haseth
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor garage te Nijmegen

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juli 2011 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door [verzoeker] en anderen, die zich verzetten tegen een bouwvergunning die op 20 mei 2009 door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen was verleend voor het vernieuwen van bedrijfspanden ten behoeve van een garage op het perceel Marialaan 98a en 100 te Nijmegen. De bouwvergunning was verleend onder vrijstelling van het bestemmingsplan.

De rechtbank Arnhem had eerder op 17 juni 2011 het besluit van het college om de bouwvergunning te verlenen vernietigd, maar het college had hoger beroep ingesteld. In de tussentijd vroegen [verzoeker] en anderen om een voorlopige voorziening, omdat de bouw al in een vergevorderd stadium was. De voorzitter van de Afdeling heeft op 21 juli 2011 de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoekers als het college vertegenwoordigd waren.

De voorzitter overwoog dat de rechtbank geen aanleiding had gevonden om het besluit van 20 mei 2009 te herroepen of te schorsen, en dat de gebreken die de rechtbank had aangetroffen niet onherstelbaar waren. Het verzoek om schorsing van de bouwvergunning werd afgewezen, omdat [wederpartij sub 1] aannemelijk had gemaakt dat de bouw al vergevorderd was, en er geen spoedeisend belang was dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigde. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening en wees het verzoek af.

Uitspraak

201106969/3/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [verzoeker] en anderen, allen wonend te Nijmegen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van:
1. [wederpartij sub 1], gevestigd te Nijmegen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 17 juni 2011 in zaak nrs. 10/599 en 11/66 in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen
en
het college
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2009 heeft het college onder vrijstelling van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het vernieuwen van bedrijfspanden ten behoeve van een garage op het perceel Marialaan 98a en 100 te Nijmegen.
Bij besluit van 4 januari 2010 heeft het het door [verzoeker] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het heeft dat besluit bij besluit van 12 november 2010 aangevuld.
Bij uitspraak van 17 juni 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [verzoeker] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak hebben [wederpartij sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2011, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2011, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 27 juni 2011, hebben [verzoeker] en anderen verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank heeft de brief ter behandeling aan de Afdeling gezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2011, waar [verzoeker] en [verzoeker A] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [wederpartij sub 1], vertegenwoordigd door mr. J.P. Hoegee, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft in de vernietiging van het besluit van 12 november 2010 geen aanleiding gevonden om het besluit van 20 mei 2009 te herroepen, danwel te schorsen. Zij heeft de door haar aangetroffen gebreken aan het bij haar bestreden besluit kennelijk niet onherstelbaar geacht. [verzoeker] en anderen hebben geen hoger beroep ingesteld.
Het verzoek strekt tot schorsing van het besluit van 20 mei 2009 tot zes weken na het nieuw op het gemaakte bezwaar te nemen besluit. Dienaangaande wordt overwogen dat [wederpartij sub 1] aannemelijk heeft gemaakt dat de bouw zich thans in een vergevorderd stadium bevindt. Gelet hierop, is met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van de verzochte voorziening rechtvaardigt.
2.2. Gelet op het vorenoverwogene, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E.B. de Haseth, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. De Haseth
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2011
476.