ECLI:NL:RVS:2011:BR3995

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012520/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning en projectbesluit voor bedrijfshal in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat op 4 augustus 2009 geweigerd om een bouwvergunning te verlenen en een projectbesluit te nemen voor de oprichting van een bedrijfshal op een perceel in [plaats]. Dit besluit werd door [wederpartij] aangevochten, waarna het college op 22 december 2009 het bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaarde, maar de weigering in stand hield. De rechtbank Leeuwarden heeft op 10 november 2010 het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het besluit van 22 december 2009 vernietigd, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

Het college heeft vervolgens op 15 maart 2011 opnieuw beslist en het bezwaar van [wederpartij] wederom ongegrond verklaard. [wederpartij] heeft hiertegen beroep ingesteld. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 juli 2011, waarbij het college werd vertegenwoordigd door drs. A.J. Bremer en [wederpartij] door mr. G. Folmer.

De Raad van State oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het in redelijkheid had kunnen weigeren een projectbesluit te nemen. Het college had niet onderbouwd waarom de bescherming van zichtlijnen meer gewicht had dan andere belangen, zoals de landbouw. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en vernietigde het besluit van 15 maart 2011, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit op bezwaar te nemen binnen zes weken. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [wederpartij].

Uitspraak

201012520/1/H1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 10 november 2010 in zaak nr. 10/330 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning te verlenen en een projectbesluit te nemen voor het oprichten van een bedrijfshal op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, de aan het besluit ten grondslag gelegde motivering gewijzigd en de weigering bouwvergunning te verlenen en een projectbesluit te nemen in stand gelaten.
Bij uitspraak van 10 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 december 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 januari 2011.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, het door [wederpartij] tegen het besluit van 4 augustus 2009 gemaakte bezwaar wederom ongegrond verklaard en dat besluit, onder aanpassing van de motivering, in stand gelaten.
[wederpartij] heeft gronden van beroep tegen dit besluit ingediend.
[wederpartij] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door drs. A.J. Bremer, en [wederpartij], bijgestaan door mr. G. Folmer, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op de oprichting van een bedrijfshal met een lengte van ongeveer 52 meter, een breedte van ongeveer 27 meter en een goot- en nokhoogte van 3,85 respectievelijk 9,12 meter. De bedrijfshal is voorzien ten zuiden van de reeds op het perceel gelegen woning en schuur. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 2004", omdat het op de plankaart aangegeven bouwperceel wordt overschreden. Voorts is de goothoogte in strijd met het bestemmingsplan 0,35 meter te hoog.
Het college heeft geweigerd krachtens artikel 3.10, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening een projectbesluit te nemen om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken. Het heeft dit geweigerd, omdat het bouwplan het open karakter van het landschap aantast. In het bijzonder doet de situering van de bedrijfshal buiten het bouwperceel afbreuk aan bestaande waardevolle doorzichten vanaf de Jachtlustweg naar het Slotermeer, aldus het college.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college te veel gewicht heeft toegekend aan de genoemde zichtlijnen vanaf de Jachtlustweg naar het Slotermeer en dat het college zich bij een afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat die zichtlijnen zich in dit geval verzetten tegen het nemen van een projectbesluit. Hiertoe voert het college aan dat de rechtbank voorbij is gegaan aan de beleidsvrijheid van het college.
2.2.1. Het college heeft ter onderbouwing van de weigering een projectbesluit te nemen volstaan met te verwijzen naar de in het bestemmingsplan opgenomen hoofdfuncties landbouw, natuur en landschap en met te stellen dat bescherming van de zichtlijnen ter plaatse van het perceel van [wederpartij] daar in past. Het college heeft niet onderbouwd waarom meer waarde wordt toegekend aan de bescherming van het landschap dan aan bijvoorbeeld de landbouw, waartoe het bouwplan van [wederpartij], dat ziet op de uitbreiding van een stal, mogelijk zou kunnen bijdragen. Uit geen van de gemeentelijke stukken valt verder af te leiden op welke wijze het college bouwplannen die afwijken van het bestemmingsplan beoordeelt. Evenmin is gebleken van stukken waaruit blijkt dat er specifieke zichtlijnen zijn die in het algemeen dan wel specifiek ter plaatse behouden dienen te blijven. Het college heeft ter zitting toegelicht dat er geen vastgesteld beleid is, maar dat per geval de bestaande waarden ter plaatse worden beoordeeld. Wat het perceel van [wederpartij] betreft heeft het college toegelicht dat de Jachtlustweg ter hoogte van dat perceel een uniek uitzicht biedt op het achtergelegen open landschap richting het Slotermeer. Dat wenst het college te bewaren en te behouden. De rechtbank heeft deze motivering van het college terecht onvoldoende geacht om te oordelen dat het in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit te nemen. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat het bouwplan van [wederpartij] geen substantiële beperking van de ter plaatse aanwezige zichtlijnen tot gevolg zal hebben, nu aan weerszijden van het perceel over een lengte van 250 meter onderscheidenlijk 300 meter geen bebouwing aanwezig is en het bouwplan met een breedte van tien meter buiten het bouwvlak is voorzien. Voorts wordt in aanmerking genomen dat, zo is gebleken uit door [wederpartij] overgelegde stukken, het college wel medewerking heeft verleend aan het verplaatsen van een bedrijf naar het perceel [locatie 1] te [plaats], waarop eveneens de bestemming "Agrarisch gebied in open landschap" rust, en vanaf waar vrij uitzicht op open landschap en De Fluezen bestond. Het college heeft met hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht onvoldoende gemotiveerd waarom in dat geval een aantasting van zichtlijnen naar open landschap en het water wel aanvaardbaar is geacht en in het geval van [wederpartij] niet. Ditzelfde geldt voor een stal die op het perceel [locatie 2] te [plaats] buiten het bouwperceel is gebouwd, terwijl ter plaatse sprake is van vrij uitzicht op het IJsselmeer. Ter zitting heeft het college gesteld dat het in dat geval de bevoegdheid had om handhavend op te treden en dat het uitsluitend daarvan heeft afgezien, omdat de uitbreiding reeds jaren geleden heeft plaatsgevonden.
Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Bij besluit van 15 maart 2011 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [wederpartij] tegen het besluit van 4 augustus 2009 gemaakte bezwaar en dit ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van dit geding.
2.5. Het college heeft aan het besluit van 15 maart 2011, waarbij de weigering bouwvergunning te verlenen en een projectbesluit te nemen in stand zijn gelaten, dezelfde overwegingen ten grondslag gelegd als aan het door de rechtbank vernietigde besluit van 22 december 2009. Het nemen van een projectbesluit ten behoeve van het verlenen van een bouwvergunning voor het bouwplan is volgens het college ongewenst, omdat het realiseren van de bedrijfshal op de gewenste locatie het open karakter van het landschap aantast.
2.6. [wederpartij] betoogt dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren ten behoeve van het bouwplan een projectbesluit te nemen. Hiertoe voert hij aan dat het college in het kader van de te maken belangenafweging ten onrechte belang heeft gehecht aan de door hem gestelde beperking van de zichtlijnen op het open landschap, meer in het bijzonder het Slotermeer. Volgens [wederpartij] heeft het college wel medewerking verleend aan andere uitbreidingen buiten een bestaand bouwperceel die eveneens een beperking van zichtlijnen op open landschap tot gevolg hadden.
2.6.1. Nu het college aan het besluit van 15 maart 2011 dezelfde motivering ten grondslag heeft gelegd als aan het door de rechtbank vernietigde besluit van 22 december 2009, is de Afdeling, gelet op hetgeen onder 2.2.1 is overwogen, van oordeel dat het college ook in dit geval onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het in redelijkheid heeft kunnen weigeren een projectbesluit te nemen voor het bouwplan.
2.7. Het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 15 maart 2011 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat van 15 maart 2011, kenmerk Ul1100829, gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlan-Sleat van 15 maart 2011, kenmerk Ul1100829;
IV. draagt het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat op een nieuw besluit op bezwaar te nemen binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 923,51 (zegge: negenhonderddrieentwintig euro en eenenvijftig centen), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Gaasterlân-Sleat een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Heijninck, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Heijninck
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
552.