ECLI:NL:RVS:2011:BR3998

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201012779/1/H
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.A. Offers
  • N.S.J. Koeman
  • F.C.M.A. Michiels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage inzake de toewijzingslijst herinrichting Trekvaartplein

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2010, waarin het beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het college van burgemeester en wethouders van Leiden inzake de toewijzingslijst herinrichting Trekvaartplein ongegrond werd verklaard. De toewijzingslijst, vastgesteld op 16 maart 2010, betreft de herinrichting van het woonwagencentrum Trekvaartplein en is bedoeld om afspraken te maken met bewoners over nieuwe standplaatsen. Het college had eerder op 15 juni 2010 het bezwaar van [appellante] tegen deze lijst niet-ontvankelijk verklaard, wat door de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 6 juli 2011 behandeld, waarbij [appellante] werd bijgestaan door haar advocaat, mr. G. van der Meij, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren en een advocaat. De Afdeling overweegt dat de vaststelling van de toewijzingslijst strekt tot voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen, waardoor ingevolge artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht geen beroep openstond. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk was. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

201012779/1/H3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2010 in zaak nr. 10/5204 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Op 16 maart 2010 heeft het college de toewijzingslijst herinrichting Trekvaartplein versie 1 / 01-03-2010 (hierna: de toewijzingslijst) vastgesteld.
Bij besluit van 15 juni 2010 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 12 januari 2011.
Bij brief van 21 februari 2011 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2011, waar [appellante], bijgestaan door mr. G. van der Meij, advocaat te Katwijk aan Zee, en het college, vertegenwoordigd door F.R.N. Edeling en mr. A.M. van de Laar, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R. Lever, advocaat te Leiden, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, voor zover thans van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 8:3 kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit ter voorbereiding van een privaatrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingswet, voor zover thans van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder standplaats verstaan: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder woonruimte mede een standplaats begrepen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, voor zover thans van belang, stelt de gemeenteraad een huisvestingsverordening vast, indien het naar het oordeel van de gemeenteraad noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van woonruimte als bedoeld in hoofdstuk II (artikel 5-29).
Ingevolge artikel 5, eerste lid, eerste volzin, kan de gemeenteraad, voor zover dat in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte noodzakelijk is, in de huisvestingsverordening woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mag worden genomen of gegeven, indien voor het in gebruik nemen daarvan geen huisvestingsvergunning is verleend.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, in gebruik te nemen voor bewoning.
Ingevolge het tweede lid is het verboden een woonruimte, aangewezen overeenkomstig artikel 5, voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Ingevolge de Gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland, voor zover thans van belang, hebben het college en de raad van de gemeente Leiden de aan hen op grond van de Huisvestingswet toekomende bevoegdheden overgedragen aan de bestuursorganen van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
Ingevolge artikel 5 van de Huisvestingsverordening Holland Rijnland 2009 (hierna: de Verordening), voor zover thans van belang, is het conform artikel 7 van de Huisvestingswet verboden een woonruimte (waaronder een woonwagenstandplaats) zonder huisvestingsvergunning van het Dagelijks Bestuur in gebruik te nemen of te geven.
In de artikelen 6 tot en met 13 zijn regels betreffende de verlening van huisvestingsvergunningen neergelegd.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, kunnen gemeenten het Dagelijks Bestuur verzoeken voor bepaalde (complexen van) woonruimten lokale bindingseisen of voor (groepen van) woningzoekenden aanvullende en/of afwijkende toewijzingsregels te mogen stellen.
2.2. Bij brief van 10 december 2008 heeft het college het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland op grond van artikel 14 van de Verordening verzocht om in verband met een herinrichting van het woonwagencentrum Trekvaartplein bijzondere toewijzingsregels te mogen stellen, overeenkomstig de bij deze brief gevoegde concept-toewijzingsregels. Volgens deze brief bevonden zich op die dag circa 135 woonwagens in dat woonwagencentrum. Na de herinrichting zal het woonwagencentrum 90 standplaatsen bevatten. Om het tekort aan standplaatsen voor de huidige bewoners van het woonwagencentrum op te vangen, zullen standplaatsen worden aangelegd in Roomburg en Oegstgeest, aldus de brief. De concept-toewijzingsregels behelzen criteria aan de hand waarvan wordt bepaald wie van de huidige bewoners na de herinrichting in aanmerking komen voor een standplaats in het woonwagencentrum. Volgens het collegedocument van 9 december 2008 betreffende de vaststelling van de concept-toewijzingsregels zal het college deze regels tevens hanteren in het kader van de toepassing van privaatrechtelijke bevoegdheden van de gemeente bij de herinrichting van het woonwagencentrum.
Op 18 december 2008 heeft het Dagelijks Bestuur het verzoek van het college tot het mogen stellen van bijzondere toewijzingsregels ingewilligd. Op 31 maart 2009 heeft het college de met betrekking tot de herinrichting van het woonwagencentrum toe te passen toewijzingsregels definitief vastgesteld.
2.3. Volgens het collegedocument betreffende de vaststelling van de toewijzingslijst is deze lijst tot stand gekomen door de op 31 maart 2009 vastgestelde toewijzingsregels toe te passen op de bewoners van het woonwagencentrum. Op de toewijzingslijst is [appellante] op positie 95 geplaatst.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het college het door [appellante] tegen de vaststelling van de toewijzingslijst gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien deze vaststelling strekt tot voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen en derhalve ingevolge artikel 8:3 van de Awb niet vatbaar is voor beroep.
2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vaststelling van de toewijzingslijst strekt tot voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Zij voert daartoe aan dat de toewijzingslijst een uitvloeisel is van de op 31 maart 2009 vastgestelde toewijzingsregels en dat deze lijst aldus dient tot uitoefening van bevoegdheden inzake de verdeling van woonruimte die ingevolge de Huisvestingswet aan gemeentelijke bestuursorganen zijn toegekend. Zij voert tevens aan dat de uiteindelijke privaatrechtelijke rechtshandelingen die in verband met de herinrichting van het woonwagencentrum jegens de bewoners zullen worden verricht, niet door de gemeente zullen worden verricht, maar door de woningcorporatie Portaal, die de nieuwe standplaatsen zal verhuren dan wel verkopen.
2.5.1. Zoals het college heeft toegelicht, is de toewijzingslijst vastgesteld met het oog op het namens de gemeente - als eigenares van het woonwagencentrum - maken van afspraken met de bewoners van het woonwagencentrum over het innemen van nieuwe standplaatsen, welke afspraken in overeenkomsten zullen worden vastgelegd. In dat verband zal het college aan de personen op de posities 1 tot en met 90 van de toewijzingslijst een overeenkomst met betrekking tot een nieuwe standplaats op het Trekvaartplein aanbieden en zal het aan de personen op de posities 91 tot en met 119 van de toewijzingslijst een overeenkomst met betrekking tot een nieuwe standplaats in Roomburg aanbieden. Naar het oordeel van de Afdeling strekt de vaststelling van de toewijzingslijst aldus tot voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Anders dan [appellante] betoogt, wordt daaraan niet afgedaan doordat het college de toewijzingslijst overeenkomstig voormelde toewijzingsregels heeft vastgesteld. Daartoe wordt overwogen dat de toewijzingsregels op grond van artikel 14 van de Verordening zijn vastgesteld en er derhalve toe dienen om als regels in acht te worden genomen bij de beslissing op aanvragen om huisvestingsvergunningen, welke bevoegdheid niet bij het college, maar bij het Dagelijks Bestuur berust. Het college diende bij het vaststellen van de toewijzingslijst echter rekening te houden met de toewijzingsregels, opdat bij het maken van afspraken over het innemen van nieuwe standplaatsen zeker is dat de betrokken personen in aanmerking komen voor huisvestingsvergunningen voor de aan hen aangeboden standplaatsen.
Dat de uiteindelijke privaatrechtelijke rechtshandelingen die in verband met de herinrichting van het woonwagencentrum jegens de bewoners zullen worden verricht, niet door de gemeente zullen worden verricht, maar door Portaal, leidt niet tot een ander oordeel omtrent de strekking van de vaststelling van de toewijzingslijst. Zoals het college heeft toegelicht, zal het woonwagencentrum in het kader van de herinrichting in erfpacht worden uitgegeven aan Portaal. Portaal zal ter zake van de nieuwe standplaatsen huur- of ondererfpachtovereenkomsten sluiten met de daarvoor in aanmerking komende personen. Zoals het college voorts heeft toegelicht, dienen deze personen echter daaraan voorafgaand met de gemeente - als eigenares van het woonwagencentrum - vaststellingsovereenkomsten te sluiten. De toewijzingslijst is met het oog op het sluiten van die overeenkomsten vastgesteld en strekt reeds daarom tot voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen.
Nu de vaststelling van de toewijzingslijst, daargelaten of deze als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb moet worden beschouwd, strekt tot voorbereiding van privaatrechtelijke rechtshandelingen, stond ingevolge artikel 8:3 van de Awb daartegen geen beroep open. De rechtbank heeft derhalve met juistheid overwogen dat het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
582.