201012780/1/H3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 december 2010 in zaak nr. 10/353 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij besluit van 16 december 2009 heeft het CBR aan [appellant] een verklaring van geschiktheid afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en E bij B met de beperking "alleen tijdens privé gebruik" (code 100).
Bij besluit van 24 februari 2010 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 16 december 2009 herroepen en een verklaring van geschiktheid afgegeven onder de beperking "Tijdens privégebruik en tijdens beroepsmatig gebruik, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag" (code 101).
Bij uitspraak van 13 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2011.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2011, waar het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, werkzaam bij het CBR, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 102, eerste lid, wordt door de aangewezen arts of artsen aan het CBR schriftelijk medegedeeld voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën de aanvrager naar zijn of naar hun oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid en voor welke rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën hij aan die eisen niet voldoet.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel geeft het CBR, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen slechts voldoet indien hij het door hem te besturen motorrijtuig gebruikt voor privé-doeleinden, een verklaring van geschiktheid af waarin die beperking is aangeduid met een bij ministeriële regeling vastgestelde codering.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling coderingen beperkingen rijbevoegdheid worden de beperkingen met betrekking tot de rijbevoegdheid, bedoeld in de artikelen 16, 17, 19, 24, 103, vierde lid, 111 tot en met 116, 118, 145, onderdeel e, 191 en 193 van het Reglement rijbewijzen, in het rijbewijs aangeduid met de coderingen die zijn vastgesteld in de bij deze regeling behorende bijlage.
In de bijlage is onder code 100 vermeld: "Alleen tijdens privé-gebruik" en onder code 101: "Tijdens privé-gebruik, en tijdens beroepsmatig gebruik, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag".
Ingevolge artikel 1 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) wordt in deze regeling verstaan onder:
a. groep 1: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën A, B en B + E;
b. groep 2: bestuurders van motorrijtuigen van de categorieën C, C + E, D en D + E.
Ingevolge artikel 2 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Paragraaf 7.6 van deze bijlage, zoals deze luidde ten tijde van belang, met als opschrift "Doorbloedingsstoornissen van de hersenen", luidt:
"Doorbloedingsstoornissen van de hersenen omvatten beroerten (hersenbloeding of herseninfarct, ook wel CVA), TIA's (transient ischemic attacks), verwijdingen van de slagaders (aneurysmata) en andere vaatmisvormingen van de hersenvaten."
Paragraaf 7.6.1 luidt: "Strenge eisen moeten worden gesteld aan aanvragers van een rijbewijs van groep 1, die dit rijbewijs beroepsmatig gebruiken (bijvoorbeeld taxichauffeurs, chauffeurs van busjes voor personenvervoer, maar ook voor het onder toezicht doen besturen van een motorrijtuig door een derde). Zij zitten vele uren achter het stuur en dragen grote verantwoordelijkheden. Aan hen moeten daarom dezelfde eisen worden gesteld als aan personen met een groep 2-rijbewijs. Aanvragers van een groep 1-rijbewijs die niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen daarom in beginsel alleen geschikt worden verklaard als het gebruik wordt beperkt tot privégebruik. In individuele gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op de beperking tot privégebruik voor een termijn van maximaal vijf jaren en kan het rijbewijs ook worden gebruikt voor bepaalde vormen van beroepsmatig gebruik. Voorwaarde is keuring door een specialist en een verklaring van de werkgever waaruit blijkt dat niet meer dan vier uren per dag beroepsmatig gebruik wordt gemaakt van het rijbewijs. Deze uitzondering is niet mogelijk indien het beroepsmatig gebruik betrekking heeft op het vervoeren van personen of het onder toezicht doen besturen van derden."
Paragraaf 7.6.2.2, met als opschrift "TIA en beroerte", luidt:
"Na een TIA of beroerte zijn personen ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 voor een periode van vijf jaar. Zij kunnen na deze periode weer geschikt worden verklaard als uit het neurologisch rapport blijkt dat zij vrij zijn van geestelijke of lichamelijke functiestoornissen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR de beperking "Tijdens privégebruik en tijdens beroepsmatig gebruik, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag" ten onrechte aan de verklaring van geschiktheid heeft verbonden. Volgens [appellant] volgt uit de bijlage bij de Regeling dat een verklaring zonder beperkingen had moeten worden afgegeven. Hoewel hij de auto ook zo nu en dan voor zijn werk als architect gebruikt, maakt dit nog niet dat hij zijn rijbewijs beroepsmatig gebruikt, aldus [appellant].
2.2.1. Vaststaat dat [appellant] op 6 juni 2009 is getroffen door een CVA. Ten tijde van belang kon, gezien paragraaf 7.6 van de bijlage bij de Regeling, in dit geval aan [appellant] alleen een verklaring van geschiktheid voor onbeperkte duur worden afgegeven met code 100, alleen tijdens privégebruik.
2.2.2. In bezwaar is gebleken dat [appellant] zijn rijbewijs ook wenst te gebruiken ten behoeve van zijn beroep architect. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit gebruik van het rijbewijs dient te worden aangemerkt als beroepsmatig in de zin van paragraaf 7.6.1 van de bijlage bij de Regeling. De Afdeling verwijst hierbij naar haar uitspraak van 28 april 2004 in zaak no.
200306696/1.
Nadat [appellant] daarbij de wens te kennen had gegeven en de vereiste verklaring over de duur van het gebruik op 17 februari 2010 had overgelegd, heeft het CBR bij besluit op bezwaar alsnog een verklaring van geschiktheid afgegeven met code 101: tijdens privégebruik, en tijdens beroepsmatig gebruik, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag. Deze verklaring kon het CBR, gezien paragraaf 7.6 slechts afgeven voor de duur van maximaal vijf jaar.
2.2.3. [appellant] voldeed niet aan de strengere eisen voor een groep 2-rijbewijs, zoals voorgeschreven in paragraaf 7.6.1 samen met paragraaf 7.6.2.2 van de bijlage. Om toch tegemoet te komen aan de wens van [appellant] zijn rijbewijs in beperkte mate beroepsmatig te gebruiken had het CBR geen andere mogelijkheid dan hem een verklaring van geschiktheid af te geven met code 101 voor de duur van vijf jaar. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. [appellant] betoogt dat zijn bezwaar tegen het besluit van 16 december 2009 door het CBR gegrond had moeten worden verklaard en dat dit besluit, met het afgeven van de verklaring van geschiktheid met code 101, is herroepen als gevolg van een aan het CBR te wijten onrechtmatigheid. Het CBR heeft zijn verzoek om kostenvergoeding derhalve ten onrechte afgewezen. De rechtbank heeft dat miskend, aldus [appellant].
2.3.1. Ter zitting van de Afdeling is namens het CBR verklaard dat een verklaring van geschiktheid met code 101 niet ambtshalve kan worden afgegeven, doch slechts op een daartoe strekkend verzoek en na overleggen van een werkgeversverklaring als bedoeld in paragraaf 7.6.1. van de bijlage bij de Regeling. Met het bij de rechtbank bestreden besluit is beoogd de verklaring van geschiktheid met code 100 in te trekken en hiervoor een met code 101 in de plaats te stellen omdat [appellant] op 17 februari 2010 een werkgeversverklaring ten behoeve van de aanvraag van code 101 had overgelegd, aldus het CBR.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het besluit van 16 december 2009 is herroepen als gevolg van een aan het CBR te wijten onrechtmatigheid. Het primaire besluit is herroepen omdat [appellant] in bezwaar alsnog te kennen had gegeven zijn rijbewijs in beperkte mate beroepsmatig te gebruiken en alsnog een daartoe vereiste verklaring heeft overgelegd. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van [appellant] om vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van zijn bezwaar in redelijkheid heeft moeten maken terecht door het CBR is afgewezen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. [appellant] heeft verzocht om schadevergoeding. Schadevergoeding kan ingevolge artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen worden toegekend, indien het hoger beroep gegrond wordt verklaard. Dat is hier niet het geval. Reeds hierom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011