ECLI:NL:RVS:2011:BR4023

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201011492/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • B.P. Vermeulen
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor dakopbouw en bezwaarprocedures in Den Haag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, die op 20 oktober 2010 een aantal beroepen van appellanten tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. De zaak betreft een bouwvergunning die op 12 juni 2009 is verleend voor het gedeeltelijk vergroten en inwendig veranderen van een eengezinswoning op een perceel in Den Haag. Appellanten, die allen in Den Haag wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze bouwvergunning en de daaropvolgende besluiten van het college. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van 22 maart 2010 niet-ontvankelijk en de beroepen tegen de besluiten van 11 mei 2010 en 26 augustus 2010 ongegrond. Appellanten hebben hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij aanvoeren dat de voorzieningenrechter ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de bouwplannen in strijd zijn met de bouwverordening en de welstandscriteria. De Raad van State heeft de zaak op 14 juni 2011 ter zitting behandeld, waarbij zowel appellanten als de vergunninghouder vertegenwoordigd waren. De Raad overweegt dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat appellanten geen belang hebben bij een beoordeling van het besluit op bezwaar zoals het luidde voordat het bij de latere besluiten is gewijzigd. Ook de overige gronden van appellanten worden verworpen. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201011492/1/H1.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), allen wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober 2010 in zaken nrs. 10/2630, 10/2908, 10/6185 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2009 heeft het college aan [vergunninghouder], voor zover thans van belang, bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten en het gedeeltelijk inwendig veranderen van de eengezinswoning op het perceel aan de [locatie 1] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 22 maart 2010 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 mei 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk uitwendig veranderen van de gevel en het dichtzetten van het balkon aan de voorzijde van de eengezinswoning op het perceel.
Bij besluit van 26 augustus 2010 heeft het college meegedeeld dat er ten opzichte van de bij het besluit van 11 mei 2010 ingediende tekeningen, vijf gewijzigde tekeningen zijn ingediend, die als vervangende tekeningen bij het betreffende besluit worden beschouwd.
Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op 21 oktober 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [appellant] tegen het besluit van 22 maart 2010 ingestelde beroep niet-ontvankelijk en de tegen de besluiten van 11 mei 2010 en 26 augustus 2010 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2010, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2011, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. L.F. Brandenburg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. S. Pronk, advocaat te Delft, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan heeft, voor zover thans van belang, betrekking op het plaatsen van een dakopbouw op de woning op het perceel (hierna: de woning).
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter het door hem ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 22 maart 2010 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij voert daartoe aan dat het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep niet slechts betrekking heeft op de wijzigingen waarvoor bij besluiten van 11 mei 2010 en 26 augustus 2010 bouwvergunning is verleend, maar ook op de in bezwaar gehandhaafde bouwvergunning voor de beoogde dakopbouw.
2.2.1. Dit betoog faalt. De voorzieningenrechter heeft het door [appellant] tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep ingevolge artikel 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet uitsluitend, maar mede geacht te zijn gericht tegen de besluiten van 11 mei 2010 en 26 augustus 2010 waarbij het college het besluit op bezwaar heeft gewijzigd. Aangezien [appellant] geen belang heeft bij louter een beoordeling van het besluit op bezwaar zoals het luidde voordat het bij besluiten van 11 mei 2010 en 26 augustus 2010 is gewijzigd, heeft de voorzieningenrechter het beroep van [appellant]tegen het besluit op bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. [appellant] voert verder voor het eerst in hoger beroep aan dat de afstand van de woning op het perceel tot de naastgelegen woningen niet toegankelijk is voor het verrichten van noodzakelijk onderhoud. Naar de Afdeling begrijpt doet [appellant] met dit betoog een beroep op artikel 2.5.17, eerste lid, aanhef en onder b, van de bouwverordening van Den Haag. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet bij de voorzieningenrechter had kunnen worden aangevoerd en [appellant] dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, kan deze grond niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de beoogde dakopbouw slechts kan worden gerealiseerd in afwijking van de in bezwaar gehandhaafde bouwvergunning.
Hij voert daartoe aan dat de bouwtekeningen die ten grondslag zijn gelegd aan het besluit van 26 augustus 2010 (hierna: de bouwtekeningen) onjuist zijn, nu er daarin van wordt uitgegaan dat het dakoverstek van de naastgelegen woning aan de [locatie 2], waar de beoogde dakopbouw omheen wordt gebouwd, ongeveer 0,24 m bedraagt, hoewel dit dakoverstek inclusief omlijsting en zinkwerk in feite circa 0,43 m bedraagt.
2.4.1. Dit betoog faalt, reeds omdat er in de bouwtekeningen van wordt uitgegaan dat het dakoverstek, inclusief het zinkwerk en de omlijsting, ongeveer 0,46 m bedraagt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de adviezen van de welstandscommissie van 7 maart 2007, 14 april 2010 en 7 juli 2010 naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Hij voert daartoe aan dat het advies van de welstandscommissie van 7 juli 2010 niet is gebaseerd op de bouwtekeningen, nu de bouwtekeningen zijn gedateerd na voormeld welstandsadvies, en dat de op die tekeningen weergegeven beoogde situatie, waarbij er om het dakoverstek van de woning aan de [locatie 2] wordt heen gebouwd, niet door de welstandscommissie is beoordeeld. Voorts voert [appellant] aan dat door de realisering van het bouwplan een inham ontstaat tussen de woning op het perceel en de naastgelegen woning aan de [locatie 3] die in strijd is met een passage uit de toelichting van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Duttendel.
2.5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1) mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Ook laatstgenoemde omstandigheid kan aanleiding geven tot het oordeel dat het besluit van het college in strijd is met artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet of niet berust op een deugdelijke motivering. Dit neemt echter niet weg dat een welstandsnota criteria kan bevatten die zich naar hun aard beter lenen voor beoordeling door een deskundige dan voor beoordeling door een aanvrager of derde-belanghebbende.
2.5.2. Volgens een advies van de welstands- en monumentencommissie van Den Haag (hierna: de welstandscommissie) van 7 maart 2007 is het bouwplan, dat aan het besluit op bezwaar van 22 maart 2010 ten grondslag is gelegd, niet in strijd met de geldende criteria uit de welstandsnota van Den Haag (hierna: de welstandsnota). In het advies staat dat de welstandscommissie kan instemmen met de extra bouwlaag. Volgens het advies is de dakopbouw in opzet en architectonische vormgeving ontworpen volgens het stappenplan voor extra bouwlagen als vermeld in de welstandsnota. De welstandscommissie meent dat de dakopbouw in massacompositie, beeldkarakteristieken, materialisering en detaillering, op zorgvuldige wijze aansluit op de architectuur van de bestaande woning en het woningblok, gelegen in een beschermd stadsgezicht.
Verder is volgens een advies van de welstandscommissie van 14 april 2010 het gewijzigde bouwplan zoals dat aan het besluit van 11 mei 2010 ten grondslag is gelegd, evenmin in strijd met voormelde criteria uit de welstandsnota. In het advies staat dat de welstandscommissie kan instemmen met het dichtbouwen van het balkon op de tweede verdieping aan de voorzijde van de woning. Volgens het advies sluit het toegevoegde volume in volumeopbouw, open- en dichtverhouding, detaillering en materialisatie goed aan bij de architectuur van het pand.
Ten slotte kan volgens een advies van de welstandscommissie van 7 juli 2010 worden ingestemd met de wijziging van het eerder door de welstandscommissie geaccordeerde bouwplan van 2007 en 2010. Volgens het advies sluit de gewijzigde daklantaarn in compositie, schaal, verschijningsvorm, indeling, materialisatie en in detaillering op goede wijze aan op de architectuur.
2.5.3. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat het advies van de welstandscommissie van 7 juli 2010 ziet op de bouwtekeningen, behorende bij het besluit van 26 augustus 2010. Daarbij is van belang dat op het documentoverzicht van de bouwtekeningen een stempel is geplaatst van de welstandscommissie met daarbij geschreven "7-7-'10" en dat op twee van de bouwtekeningen, waaronder de bouwtekening waarop is vermeld dat er om het dakoverstek van de woning aan de [locatie 2] wordt heen gebouwd, is geschreven "Goedgekeurd door welstand 7-7-10". Dat de bouwtekeningen zijn gedateerd na het welstandsadvies van 7 juli 2010, leidt niet tot een andere conclusie, omdat ter zitting namens [vergunninghouder] onweersproken is verklaard dat de nummering van de bouwtekeningen op verzoek van het college is aangepast nadat de welstandscommissie de bouwtekeningen had beoordeeld. Vanwege deze, niet inhoudelijke, wijziging van de bouwtekeningen is ook de datering aangepast, aldus [vergunninghouder].
Voorts betoogt van [appellant] dat ten gevolge van de realisering van het bouwplan tussen de woning op het perceel en de naastgelegen woning op het perceel aan de [locatie 3] een inham ontstaat die in strijd is met een passage uit de plantoelichting. Ook dit betoog kan niet slagen, reeds omdat ingevolge artikel 12b, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet, voor zover thans van belang, de welstandscommissie haar advies slechts baseert op criteria uit in een daartoe door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota.
Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat de adviezen van de welstandscommissie van 7 maart 2007, 14 april 2010 en 7 juli 2010 naar inhoud en wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertonen dat het college deze niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
543.