ECLI:NL:RVS:2011:BR4595

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201107123/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam inzake vergunning voor ligplaats woonboot

In deze zaak heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost op 7 juli 2010 geweigerd om een vergunning te verlenen aan [wederpartij] voor het innemen van een ligplaats met haar woonboot aan [locatie] te Amsterdam. Dit besluit werd door [wederpartij] aangevochten, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 20 mei 2011, waarin het beroep van [wederpartij] gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van het dagelijks bestuur en droeg hen op om de vergunning te verlenen.

Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 21 juli 2011 behandeld. Het dagelijks bestuur voerde aan dat [wederpartij] geen erfpachtovereenkomst had gesloten en dat het verlenen van de vergunning zonder deze overeenkomst onwenselijke precedentwerking zou hebben. De voorzitter oordeelde dat het niet zeker was dat de uitspraak van de rechtbank in het bodemgeschil stand zou houden en dat de uitleg van de rechtbank over de Verordening op het binnenwater 2010 te beperkt was.

De voorzitter besloot om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, wat betekent dat het dagelijks bestuur voorlopig niet verplicht is om de vergunning te verlenen. Tevens werd bepaald dat het dagelijks bestuur het griffierecht van € 454,00 vergoed krijgt. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.

Uitspraak

201107123/2/H3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost (hierna: het dagelijks bestuur),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 20 mei 2011 in zaak nr. 10/6168 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
en
het dagelijks bestuur.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2010 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [wederpartij] vergunning te verlenen voor het innemen van ligplaats met haar [woonboot] aan de [locatie] te Amsterdam (hierna: de ligplaats).
Bij besluit van 9 november 2010 heeft het het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 7 juli 2010 herroepen en het dagelijks bestuur opgedragen [wederpartij] vergunning te verlenen voor het innemen van de ligplaats.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2011, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft het de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juli 2011, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.R. Waal, werkzaam in dienst van de gemeente, en [wederpartij], bijgestaan door E.P. Blaauw, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het dagelijks bestuur heeft aan de weigering ten grondslag gelegd dat [wederpartij] geen erfpachtovereenkomst heeft gesloten voor het innemen van de ligplaats en het niet de verwachting heeft dat dat op korte termijn zal gebeuren. Het voert als beleid dat geen ligplaatsvergunningen worden verleend, maar was bereid een motie van de raad van het voormalige stadsdeel Zeeburg dat [wederpartij] in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning in ruil voor een marktconforme vergoeding voor de ligplaats uit te voeren.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft verzocht de aangevallen uitspraak te schorsen, omdat de rechtbank een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de Verordening op het binnenwater 2010 (hierna: de Verordening) en het verlenen van een ligplaatsvergunning aan [wederpartij], zonder dat een erfpachtovereenkomst is gesloten, onwenselijke precedentwerking zal hebben voor vergelijkbare gevallen. Volgens hem ziet de term "ordening" in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, niet op de ordening op het water en heeft de rechtbank miskend dat het ontbreken van overeenstemming over de financiële vergoeding die het dagelijks bestuur van [wederpartij] wenst te ontvangen voor het pachten van de desbetreffende ligplaats die ordening betreft. De rechtbank heeft hem bovendien ten onrechte opgedragen aan [wederpartij] vergunning voor het innemen van de ligplaats te verlenen, aldus het dagelijks bestuur.
2.2.1. Niet staat op voorhand vast dat de aangevallen uitspraak in het bodemgeschil onverkort in stand zal blijven, althans dat geconcludeerd zal worden dat de gevraagde vergunning niet geweigerd mocht worden. Naar voorlopig oordeel heeft de rechtbank aan de term "ordening" in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening een te beperkte uitleg gegeven.
Verder is aannemelijk dat andere aanvragen voor een ligplaatsvergunning, waarbij evenmin een erfpachtovereenkomst is gesloten voor de desbetreffende ligplaats, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel ingeval deze vergunning wordt verleend zullen moeten worden gehonoreerd. Een eventuele vernietiging van de aangevallen uitspraak leidt er in dat geval niet toe dat die vergunningen niet blijven bestaan.
2.3. Onder die omstandigheden bestaat aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2011 in zaak nr. 10/6168;
II. gelast dat de secretaris van de Raad van State aan het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost het voor de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening verschuldigde griffierecht ten bedrage van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Sparreboom
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2011
195-622.