201009160/1/R2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Warnsveld, gemeente Zutphen,
2. [appellante sub 2], wonend te Warnsveld, gemeente Zutphen,
3. [appellant sub 3], wonend te Warnsveld, gemeente Zutphen,
4. [appellant sub 4], wonend te Warnsveld, gemeente Zutphen,
5. [appellant sub 5], wonend te Warnsveld, gemeente Zutphen,
6. [appellant sub 6], wonend te Warnsveld, gemeente Zutphen,
de raad van de gemeente Zutphen,
verweerder.
Bij besluit van 28 juni 2010, kenmerk 2010-0061, heeft de raad het bestemmingsplan "Warnsveld Kom Noord 2008" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 september 2010, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2010, [appellante sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2010, en [appellante sub 6] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2011, waar [appellante sub 5], [appellante sub 6], bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.M. Kuipers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor het gebied ten noorden van de Draaiomsdreef en de Schepersdreef in Warnsveld. Het plan is gericht op het vastleggen van de bestaande functies en de bestaande bebouwing.
2.2. Beroepen [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4]
2.2.1. [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] (hierna: [appellant sub 1] en anderen) hebben bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft de dubbelbestemming "Leiding-Hoogspanningsverbinding HV" op hun percelen aan 't Spiker in Warnsveld.
Zij voeren aan dat de gebruiksmogelijkheden van hun tuinen beperkt zijn door het aanlegvergunningstelsel dat van toepassing is door de toekenning van de genoemde dubbelbestemming, waardoor zij worden aangetast in hun woongenot. Bovendien leidt het aanlegvergunningstelsel tot een waardevermindering van hun woningen. Voorts zijn [appellant sub 1] en anderen van mening dat de dubbelbestemming niet acceptabel is gelet op het conserverende karakter van het plan. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de raad misbruik maakt van zijn bevoegdheid door met dit plan privaatrechtelijke bevoegdheden toe te kennen aan de leidingbeheerder. Verder voeren zij aan dat onvoldoende duidelijk is wat de gevolgen zullen zijn van het feit dat hun tuinen door de leidingbeheerder als onderhoudsstrook gebruikt mogen worden.
Zij betogen voorts dat de hoogspanningsverbinding niet meer voldoet aan veiligheids- en volksgezondheidsnormen, aangezien de kabels zich op een afstand van zeven meter van hun woningen bevinden.
2.2.2. De raad stelt zich op het standpunt dat [appellant sub 1] en anderen door de dubbelstemming niet beperkt worden in hun gebruiksmogelijkheden en dat geen sprake is van waardedaling van hun eigendommen of vermindering van hun woongenot. De raad wijst er hierbij op dat het gaat om een bestaande 150 kV-hoogspanningsverbinding.
2.2.3. Aan de plandelen die zien op de percelen van [appellant sub 1] en anderen zijn de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" toegekend. Tevens is aan deze plandelen de dubbelbestemming "Leiding-Hoogspanningsverbinding HV" toegekend, nu de bedoelde plandelen gelegen zijn binnen een afstand van 22,5 meter gerekend vanaf het hart van de hoogspanningsverbinding.
Ingevolge artikel 21.1 van de planregels zijn de gronden met de dubbelbestemming "Leiding-Hoogspanningsverbinding HV", naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, ook bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van de aanduiding hoogspanningsverbinding, het beheer en onderhoud van de verbinding en (veiligheids) maatregelen ter bescherming van de woon- en leefomgeving in verband met de aanwezigheid van de leiding- hoogspanningsverbinding.
Ingevolge artikel 21.3.1 is het verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders de gronden op te hogen en/of hoogopgaande beplanting aan te brengen, het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen, het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen, het aanbrengen van diep wortelende beplanting, het bebossen en aanplanten van gronden en het aanbrengen van tijdelijke afdekfolies of lage tunnels.
Ingevolge artikel 21.4 is het verbod vervat in artikel 21.3.1 niet van toepassing op andere werken en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen en andere werken en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.
Ingevolge artikel 32 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Molenbult 1972" was het verboden op of in de grond zonder vergunning van het college van burgemeester van wethouders, voor zover van belang, bovengrondse of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur aan te brengen, voor zover één en ander niet uitsluitend noodzakelijk was voor het plaatselijke distributienet.
2.2.4. Met het toekennen van de dubbelbestemming "Leiding-Hoogspanningsverbinding HV" heeft de raad de bestaande situatie vastgelegd voor zover het betreft de hoogspanningsverbinding, nu in het voorgaande bestemmingsplan "Molenbult 1972" aan de desbetreffende gronden reeds de aanduiding "hoogspanningslijn" was toegekend. Niet aannemelijk is dat de hoogspanningsverbinding binnen de planperiode zal worden verwijderd. Voorts hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gewijzigde planologische inzichten sinds de regeling van de hoogspanningsverbinding in het voorgaande plan. Nu [appellant sub 1] en anderen hun betoog ook anderszins niet nader hebben onderbouwd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid doorslaggevende betekenis heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met het als zodanig bestemmen van de bestaande situatie.
2.2.5. Op grond van artikel 21.3.1 van de planregels is voor de plandelen met de dubbelbestemming "Leiding-Hoogspanningsverbinding HV" een aanlegvergunningstelsel van toepassing. Ingevolge artikel 21.4, onder a, is de vergunningplicht niet van toepassing op het normaal onderhoud, gebruik en beheer van de gronden. Voor zover deze bepalingen tot een aantasting van het woongenot van [appellant sub 1] en anderen zouden kunnen leiden ziet de Afdeling in hetgeen zij hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de aantasting van hun woongenot van dien aard zal zijn dat deze als onevenredig moet worden aangemerkt.
2.2.6. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de eigendommen van [appellant sub 1] en anderen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan zijn gediend.
2.3. [appellant sub 1] en anderen voeren voorts aan dat gedeelten van hun woningen aan 't Spiker ten onrechte niet als zodanig zijn bestemd.
2.3.1. Ingevolge artikel 20.2.1, aanhef en onder a, van de planregels gelden bij het bouwen van hoofdgebouwen de aanduidingen op de plankaart en dienen deze te worden gebouwd binnen het bouwvlak. Ingevolge artikel 20.2.2 geldt het vereiste dat slechts gebouwd mag worden binnen het bouwvlak niet ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.
2.3.2. Ter zitting heeft de raad gesteld dat de bouwvlakken zoals opgenomen in het voorgaande plan ongewijzigd in het plan zijn opgenomen. Tevens heeft de raad naar voren gebracht dat slechts hoofdgebouwen binnen het bouwvlak gebouwd moeten worden, zodat de mogelijkheid bestaat dat zich bestaande bebouwing buiten de bouwvlakken bevindt. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande overige bebouwing buiten de bouwvlakken gezien moet worden als delen van een hoofdgebouw, waardoor de raad ten onrechte delen van hun woningen niet als zodanig zou hebben bestemd.
2.4. In hetgeen [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voor zover het betreft de plandelen die zien op de percelen van [appellant sub 1] en anderen aan 't Spiker strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
De beroepen zijn ongegrond.
2.5. Beroep [appellante sub 5]
2.5.1. [appellante sub 5] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het ontbreken van een bouwvlak op het plandeel dat ziet op het perceel naast het perceel [locatie 1] te Warnsveld. Hij voert hiertoe aan dat het perceel voldoet aan de eisen zoals opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan op grond waarvan een bouwvergunning had kunnen worden verleend. [appellante sub 5] voert aan dat aan andere onbebouwde percelen wel een bouwvlak is toegekend. Hij betoogt dat het perceel planologisch en stedenbouwkundig geschikt is voor de bouw van een woning. Verder voert hij aan dat het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) zich in een brief van 15 september 2010 bereid heeft verklaard medewerking te verlenen aan de bouw van een woning op dit perceel.
2.5.2. De raad stelt dat aan het bedoelde plandeel geen bouwvlak is toegekend, aangezien daarop geen bebouwing aanwezig is en in het plan slechts de bestaande situatie is vastgelegd. Voorts stelt de raad zich op het standpunt dat bebouwing op dit perceel in strijd is met de Structuurvisie Warnsveld. Ten aanzien van de door [appellante sub 5] gemaakte vergelijking met andere percelen stelt de raad dat aan andere percelen slechts een bouwvlak is toegekend, wanneer concrete bouwplannen aannemelijk waren gemaakt. Met betrekking tot de door [appellante sub 5] overgelegde brief stelt de raad dat niet gebleken is van concrete bouwplannen en derhalve geen aanleiding bestond om een bouwvlak aan het perceel toe te kennen.
2.5.3. Het plandeel dat ziet op het perceel naast het perceel [locatie 1] heeft blijkens de verbeelding de bestemmingen "Tuin" en "Wonen". Aan het plandeel is geen bouwvlak toegekend.
Ingevolge de plankaart bij het voorgaande bestemmingsplan "Warnsveld 1978" was aan het plandeel de bestemming "Verspreide bebouwing klasse A" met de aanduiding 'bestemmingsvlak II' toegekend. Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften waren deze gronden bestemd voor bewoning met daartoe dienende eengezinshuizen en daartoe behorende bergruimten, garages, andere bouwwerken, andere werken en tuinen.
2.5.4. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.
Blijkens de plantoelichting is het uitgangspunt van het plan het behoud van het karakter van de villawijk. Kavelsplitsing en de bouw van een tweede woning zijn derhalve uitgesloten. Tevens is blijkens de plantoelichting als uitgangspunt gehanteerd het vastleggen van de bestaande situatie. Deze uitgangspunten acht de Afdeling niet onredelijk. Nu op het perceel van [appellante sub 5] geen woning aanwezig is, heeft de raad, gelet op deze uitgangspunten, in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het behoud van het karakter van de villawijk dan aan het belang van [appellante sub 5] bij het toekennen van bebouwingsmogelijkheden. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat niet gebleken is dat [appellante sub 5] ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan concrete plannen had waarmee de raad bij de vaststelling van het plan rekening had moeten houden.
2.5.5. Ten aanzien van de door [appellante sub 5] gemaakte vergelijking met het perceel op de hoek van de Torenlaan en de Rhienderinklaan wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat, anders dan op het perceel van [appellante sub 5], ten tijde van het besluit tot vaststelling van het plan voor genoemd perceel wel concrete bouwplannen aannemelijk waren gemaakt.
Voorts heeft [appellante sub 5] betoogd dat zijn situatie overeenkomt met de situatie op het perceel op de hoek van de Rijksstraatweg en de Rhienderinklaan. In het vaststellingsbesluit heeft de raad bij amendement ten aanzien van dat perceel het college de opdracht gegeven een woonbestemming nader uit te werken. Bedoeld perceel is buiten de vaststelling van dit plan gelaten waardoor voor de toekenning van bouwmogelijkheden een nader besluit van de raad is vereist. Hiermee verschilt deze situatie van de aan de orde zijnde situatie.
In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 5] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.5.6. [appellante sub 5] heeft aangevoerd dat het college bij brief van 15 september 2010 heeft aangegeven bereid te zijn medewerking te verlenen aan de bouw van één vrijstaande woning op zijn perceel. De bedoelde brief is van na de datum van vaststelling van het plan en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het vaststellingsbesluit niet aantasten. De brief kan gelet op het voorgaande geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.5.7. In hetgeen [appellante sub 5] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich voor zover het betreft het plandeel dat ziet op het perceel naast het perceel [locatie 1] niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Beroep [appellante sub 6]
2.6.1. [appellante sub 6] heeft bezwaar tegen de vaststelling van het plan voor zover het betreft het ontbreken van een bouwvlak op het plandeel dat ziet op zijn perceel Rhienderinklaan ongenummerd, kadastraal bekend als perceel sectie 1, nummer 4180. Hij voert hiertoe aan dat hij sinds 2007 in overleg is met het college over de bouw van een woning op zijn perceel en sindsdien meerdere aanvragen om bouwvergunning heeft ingediend die om verschillende redenen zijn afgewezen. Bij besluit van 4 juni 2010 heeft het college, nu daarvoor geen belemmeringen meer bestonden, wel een bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een vrijstaande woning op dit perceel, aldus [appellante sub 6].
2.6.2. De raad stelt zich op het standpunt dat in de verleende bouwvergunning geen aanleiding is gezien om het plan gewijzigd vast te stellen. Voorts stelt de raad dat de bouwmogelijkheid onder het overgangsrecht is gebracht en bij de eerstvolgende actualisering als zodanig bestemd zal worden.
2.6.3. Zoals de Afdeling heeft overwogen in rechtsoverweging 2.5.4 kunnen in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen.
Gebleken is dat [appellante sub 6] concrete bouwplannen had ten tijde van het vaststellen van het plan nu het college voor de vaststelling van het plan een bouwvergunning eerste fase heeft verleend voor de bouw van een woning op het perceel. Uit het standpunt van de raad volgt dat de raad geen planologische bezwaren heeft tegen de toekenning van een bouwvlak en bovendien van plan is het bouwvlak als zodanig te bestemmen bij de eerstvolgende herziening van het plan. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwvlak niet als zodanig in het plan behoefde te worden vastgelegd.
2.6.4. In hetgeen [appellante sub 6] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plandeel dat ziet op het perceel Rhienderinklaan ongenummerd, kadastraal bekend als perceel sectie 1, nummer 4180, strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
2.7. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 6] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] en anderen en [appellante sub 5] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 6] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zutphen van 28 juni 2010, kenmerk 2010-0061, voor zover het betreft het plandeel dat ziet op het perceel Rhienderinklaan ongenummerd, kadastraal bekend als perceel sectie 1, nummer 4180;
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zutphen tot vergoeding van bij [appellante sub 6] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Zutphen aan [appellante sub 6] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011