ECLI:NL:RVS:2011:BR4606

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909397/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J.G.C. Wiebenga
  • J.C. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake het inrichtingsplan 'Nieuw-Schoonebeek'

In deze zaak gaat het om de onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State om kennis te nemen van de beroepen tegen het inrichtingsplan 'Nieuw-Schoonebeek', vastgesteld door het college van gedeputeerde staten van Drenthe op 13 oktober 2009. De appellanten, bestaande uit drie partijen gevestigd in Nieuw-Schoonebeek, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij zich verzetten tegen de aanleg van een bufferzone tussen het natuurgebied Bargerveen en omliggende landbouwgronden. De appellanten betogen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak van deze bufferzone en de gevolgen ervan voor de agrarische bedrijven in de omgeving. Ze verwijzen naar een afspraak uit 1976 waarin is beloofd dat het landbouwgebied niet verder zou worden ingeperkt.

Het college van gedeputeerde staten verdedigt de noodzaak van de bufferzone als essentieel voor het bereiken van het gewenste waterpeil in het natuurgebied. Het college stelt dat er alternatieven zijn onderzocht, waaronder een kwelscherm, maar dat de bufferzone de meest effectieve oplossing is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 21 juni 2011 behandeld, waarbij de appellanten en het college vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Afdeling overweegt dat de beroepen van de appellanten niet gericht zijn tegen de begrenzing van het blok, zoals bedoeld in artikel 19 van de Wet inrichting landelijk gebied (Wilg). Hierdoor is de Afdeling onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen. De beslissing van de Afdeling is dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en de zaak wordt afgesloten met de verklaring van onbevoegdheid.

Uitspraak

200909397/1/R2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te Nieuw-Schoonebeek, gemeente Emmen, en anderen,
2. [appellante sub 2], gevestigd te Nieuw-Schoonebeek, gemeente Emmen, en anderen,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Nieuw-Schoonebeek, gemeente Emmen,
en
het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2009, kenmerk 5.4/2009005556, heeft het college het inrichtingsplan "Nieuw-Schoonebeek" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2009, [appellante sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, en [appellante sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 2] en anderen hebben de gronden van hun beroep aangevuld bij brief van 6 januari 2010. [appellante sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 5 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2011, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.A. Wols, [appellante sub 3], vertegenwoordigd door mr. R. Klarus, advocaat te Emmen, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Sportel, werkzaam bij de Dienst Landelijk Gebied, E. Blom en G. Meijers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet inrichting landelijk gebied (hierna: de Wilg), kunnen gedeputeerde staten, de gebiedscommissie gehoord, besluiten tot toepassing van landinrichting door vaststelling van een inrichtingsplan.
Ingevolge artikel 19 van de Wilg, kan een belanghebbende tegen een besluit tot vaststelling van een inrichtingsplan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, voor zover het betreft
a. de begrenzing van de blokken, bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b;
b. de aanduiding van voorzieningen, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel b, inhoudende de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid;
c. de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 28;
d. de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 33, eerste lid, en de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, bedoeld in artikel 33, tweede lid.
Het plan
2.2. Het inrichtingsplan heeft betrekking op het landelijk gebied in de omgeving van Nieuw-Schoonebeek. De maatregelen in het plan zijn onder meer gericht op een optimale waterbeheersing in het naast het plangebied gelegen Natura 2000-gebied Bargerveen.
Standpunten van partijen
2.3. De beroepen van [appellante sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en [appellante sub 3] richten zich tegen het inrichtingsplan, voor zover daarin een bufferzone tussen het natuurgebied Bargerveen en de omliggende landbouwgronden is opgenomen. Zij voeren aan dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak van een bufferzone en naar de mogelijkheid om in plaats van een bufferzone een kwelscherm te realiseren. Voorts betogen zij dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de bufferzone voor de omliggende agrarische bedrijven. [appellante sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en [appellante sub 3] voeren verder aan dat de aanleg van een bufferzone in strijd is met de in 1976 tussen de overheid en de agrarische bedrijven gemaakte afspraak dat het landbouwgebied niet verder zal worden ingeperkt.
2.4. Het college stelt zich op het standpunt dat de bufferzone noodzakelijk is voor het bereiken van het gewenste waterpeil in het natuurgebied. Voorts stelt het college dat onderzoek is gedaan naar alternatieven, waaronder een kwelscherm, waaruit bleek dat het aanleggen van een bufferzone het effectiefste middel is. Verder stelt het college dat de aanleg van de bufferzone zal leiden tot een verbetering van de waterhuishouding voor de landbouw en voorts dat de afspraak uit 1976 niet aan realisering van de bufferzone in de weg staat.
Oordeel van de Afdeling
2.5. Ten aanzien van haar bevoegdheid van de beroepen kennis te nemen overweegt de Afdeling het volgende. De beroepen van [appellante sub 1] en anderen, [appellante sub 2] en anderen en [appellante sub 3] zijn gericht tegen de aanleg van de bufferzone, die in het plan is voorzien ter plaatse van de aanduiding "Bufferzone" op de bij het plan behorende kaart. De beroepen zijn derhalve niet gericht tegen de begrenzing van het blok, zodat artikel 19, onder a, van de Wilg geen grondslag biedt voor bevoegdheid van de Afdeling. Voor zover ter zitting is aangevoerd dat de bufferzone in belangrijke mate bepalend is geweest voor de begrenzing van het blok overweegt de Afdeling dat, wat daarvan ook zij, hieruit niet volgt dat de beroepen gericht zijn tegen de begrenzing van het blok zelf.
2.6. Uit het inrichtingsplan volgt voorts dat de aanleg van de bufferzone zal worden gerealiseerd door middel van grondaankoop en uitruil van gronden in het kader van een herverkaveling. Nu het plan ten behoeve van de aanleg van de bufferzone niet voorziet in de toepassing van een korting als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wilg stelt de Afdeling vast dat artikel 19, onder b, van de Wilg evenmin een grondslag biedt voor bevoegdheid van de Afdeling.
2.7. Het plan voorziet, voor zover het betrekking heeft op de bufferzone, niet in de toewijzing van eigendom, beheer en onderhoud als bedoeld in artikel 28 van de Wilg, maar vermeldt slechts het voornemen om in het op te stellen ruilplan de betrokken gronden waar mogelijk aan particulieren toe te delen. De Afdeling stelt vast dat de beroepen niet zijn gericht tegen een onderdeel als bedoeld in artikel 19, onder c, van de Wilg.
2.8. Voorts richten de beroepen zich niet tegen de aanduiding van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als bedoeld in artikel 33, eerste lid, en de opname van wegen met de daartoe behorende kunstwerken als openbare weg, als bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de Wilg, waardoor evenmin sprake is van beroep tegen een onderdeel als bedoeld in artikel 19, onder d, van de Wilg.
2.9. Het voorgaande betekent dat de beroepen niet zijn gericht tegen een van de in artikel 19 van de Wilg weergegeven onderdelen van een inrichtingsplan waartegen op grond van die bepaling bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Hieruit volgt dat de Afdeling onbevoegd is om van de beroepen kennis te nemen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
568-674.