201100050/1/H1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 december 2010 in zaak nr. 09/1887 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Noordoostpolder.
Bij besluit van 19 juni 2009 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor het verplaatsen en veranderen van een windturbine op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 26 juni 2009 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] bouwvergunning te verlenen voor het verplaatsen en veranderen van een windturbine op het perceel [locatie 2] te [plaats].
Bij besluit van 20 oktober 2009 heeft het college het door [wederpartij] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 21 januari 2011 en
15 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaak 201100051/1/H1 ter zitting behandeld op 17 juni 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door ing. drs. O.B. Deems en N.E.G.L. Christiaens, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Landelijk gebied 2004" van toepassing is en de bouwvergunningen aldus niet wegens strijd met het bestemmingsplan kunnen worden geweigerd. Hij stelt dat voor de windturbines reeds eerder vergunningen zijn verleend en de geweigerde vergunningaanvragen betrekking hebben op een gedeeltelijke vernieuwing daarvan.
2.1.1. Artikel 30, eerste lid, van de planvoorschriften bepaalt dat bouwwerken die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaan of in uitvoering zijn, dan wel na dat tijdstip krachtens een daartoe strekkende bouwvergunning zijn of mogen worden gebouwd en die afwijken van het plan uitsluitend gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits:
a. die bouwwerken niet worden vergroot, en
b. geen andere afwijkingen van het plan bestaan.
2.1.2. Het college heeft op 15 oktober 2002 en 19 november 2002 bouwvergunningen verleend voor het veranderen van de destijds reeds op vermelde percelen aanwezige windturbines. Deze windturbines zijn inmiddels afgebroken. De vergunningaanvragen die bij de besluiten van 19 juni 2009 en 26 juni 2009 zijn geweigerd, hebben betrekking op twee nieuwe windturbines die op dezelfde percelen maar op andere plaatsen zijn gebouwd. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 26 augustus 2009 in zaak nr. 200900514/1/H1 (www.raadvanstate.nl) heeft geoordeeld vallen deze nieuwe windturbines niet onder de reikwijdte van de in 2002 verleende vergunningen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de oprichting van deze windturbines niet kan worden aangemerkt als een gedeeltelijke vernieuwing van de in 2002 vergunde windturbines en dat derhalve het overgangsrecht niet van toepassing is.
2.2. [appellant] betoogt voorts dat het college een projectbesluit had moeten nemen om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen omdat het college zelf debet is aan de ontstane, onduidelijke situatie.
2.2.1. De Afdeling volgt dit betoog niet. Het college voert een duidelijk en niet onredelijk beleid dat er op is gericht solitaire windmolens geleidelijk af te schaffen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijking van dit beleid.
2.3. Voor het overige verwijst [appellant] naar hetgeen in bezwaar en beroep is aangevoerd. [appellant] heeft evenwel niets aangevoerd waarom het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden onjuist zou zijn.
De desbetreffende beroepsgronden falen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.
w.g. Wortmann w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011