ECLI:NL:RVS:2011:BR4621

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201105079/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • S. Langeveld-Mak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan voor landgoed in Sint Jansteen

Op 5 augustus 2011 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over het bestemmingsplan "Landgoed aan de Heerstraat te Sint Jansteen". Dit bestemmingsplan werd op 17 februari 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Hulst. De verzoeker, wonend te Sint Jansteen, heeft op 3 mei 2011 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 19 juli 2011, waar de raad vertegenwoordigd was door R.J.A.M. de Kesel. Tijdens de zitting werd door de belanghebbenden verklaard dat er plannen waren voor de realisatie van het landgoed, inclusief een bestemmingswijziging voor een paardenfokkerij en de bouw van woningen.

De voorzitter overwoog dat er geen redenen waren om aan te nemen dat de wettelijke procedure niet correct was gevolgd. De inspraakprocedure was niet van toepassing op deze zaak, en mogelijke onregelmatigheden konden de rechtmatigheid van het plan niet aantasten. De voorzitter concludeerde dat er voldoende behoefte was aan de verwezenlijking van het landgoed en dat het plan voldeed aan de randvoorwaarden van het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012. De voorzitter merkte op dat het uitzicht van de verzoeker zou veranderen, maar dat er geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Gezien de afstand tussen de woning van de verzoeker en het plangebied, en de aard van de ontwikkeling, was er geen reden om te veronderstellen dat het plan zou leiden tot onaanvaardbare hinder.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 augustus 2011.

Uitspraak

201105079/2/R2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Sint Jansteen, gemeente Hulst,
en
de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Landgoed aan de Heerstraat te Sint Jansteen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2011, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juli 2011, waar de raad, vertegenwoordigd door R.J.A.M. de Kesel, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden], als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is door [belanghebbende] als initiatiefnemer verklaard dat het voornemen bestaat een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen en zo spoedig mogelijk tot verwezenlijking van het plan over te gaan, onder meer door het beplanten van het gebied. Gelet hierop is de vereiste spoed bij de gevraagde voorlopige voorziening aanwezig.
2.3. Het plan voorziet in de verwezenlijking van een landgoed, een bestemmingswijziging voor de aanwezige paardenfokkerij, een woning, en de wijziging van een dienstwoning tot burgerwoning.
2.4. Er bestaat geen grond aan te nemen dat de wettelijke procedure niet juist is gevolgd. Het bieden van inspraak maakt geen onderdeel uit van deze procedure en mogelijke onregelmatigheden op dit punt kunnen daarom de rechtmatigheid van het plan niet aantasten. In de door [verzoeker] naar voren gebrachte formele bezwaren ziet de voorzitter derhalve geen aanleiding tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan.
Voorts bestaat geen grond aan te nemen dat geen behoefte bestaat aan de verwezenlijking van een landgoed op deze plaats. Niet valt in te zien om welke reden de stelling van de raad dat dit landgoed een recreatieve functie kan vervullen naast de aanwezigheid van het door [verzoeker] genoemde bestaande bos onjuist is.
Verder is ter zitting aannemelijk geworden dat wordt voldaan aan de randvoorwaarde voor het realiseren van nieuwe landgoederen uit het door de raad bij de besluitvorming betrokken Omgevingsplan Zeeland 2006-2012. Hiertoe overweegt de voorzitter dat ter zitting door [belanghebbende] is toegelicht dat van de 9,5 hectare plangebied maximaal één hectare zal worden ingericht als privé gebied en dat de rest openbaar toegankelijk is. Ten behoeve van deze toegankelijkheid bevindt zich een openbare weg in het plangebied en wordt een padenstelsel aangelegd waarvoor het plan de mogelijkheid biedt en waarvan de verplichting is vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Daarnaast is in het plan een aanlegvergunningenstelsel opgenomen ter waarborging van de instandhouding van het aangelegde groen en het padenstelstel.
Wat betreft de inpassing in de omgeving is in de plantoelichting beschreven op welke wijze het landgoed in de omgeving past en hoe rekening wordt gehouden met de bestaande kwaliteiten van het gebied. Gelet daarop bestaat geen aanleiding aan te nemen dat het landschap onaanvaardbaar wordt aangetast, zoals [verzoeker] betoogt. De stelling van de raad dat landgoederen vanwege hun omvang juist een plaats dienen te vinden in het buitengebied acht de voorzitter evenmin onjuist.
Niet valt te ontkennen dat het uitzicht voor [verzoeker] zal wijzigen door verwezenlijking van het plan. Er bestaat echter, ook in het buitengebied, geen recht op blijvend vrij uitzicht. Gelet op de afstand van ongeveer 100 meter tussen de woning van [verzoeker] en de noordzijde van het plangebied en in aanmerking genomen de aard van de voorgenomen ontwikkeling en het karakter van de bestaande omgeving, bestaat geen grond de wijziging van het uitzicht van [verzoeker] onaanvaardbaar te achten. Om dezelfde redenen is niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot geluidsoverlast of lichthinder voor [verzoeker] dan wel voor de aanwezige natuur.
Gelet op al het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen reden aanwezig is om de verwezenlijking van een landgoed op deze plaats onaanvaardbaar te achten.
2.5. Het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2011
317-677.