ECLI:NL:RVS:2011:BR4630

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006174/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • J.G.C. Wiebenga
  • S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010' en de gevolgen voor de appellanten

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan 'Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010', dat op 29 april 2010 door de raad van de gemeente Bussum is vastgesteld. Tegen dit besluit hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten zijn [appellant sub 1], [appellante sub 2] (de firma) en [appellant sub 3]. De zaak is behandeld op 11 juli 2011, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren. De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de bouwdelen van [appellant sub 1] niet in het bouwvlak zijn opgenomen omdat deze als aan- of uitbouw worden beschouwd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot deze conclusie heeft kunnen komen, gezien de hoogte en omvang van de bouwdelen in vergelijking met het hoofdgebouw. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond verklaard.

De firma heeft betoogd dat de bouw- en goothoogte voor haar perceel ten onrechte zijn verlaagd, wat haar uitbreidingsmogelijkheden beperkt. De raad heeft echter gesteld dat deze verlaging noodzakelijk is voor het behoud van het beschermde dorpsgezicht. De Afdeling heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het behoud van het dorpsgezicht dan aan de uitbreidingsmogelijkheden van de firma. Ook het beroep van de firma is ongegrond verklaard.

[appellant sub 3] heeft zijn beroep ingesteld omdat hij schade heeft geleden door het bestemmingsplan, maar de raad betoogde dat hij geen belang meer had bij de beoordeling omdat hij zijn woning had verkocht. De Afdeling heeft geoordeeld dat er procesbelang bestaat, omdat [appellant sub 3] schade heeft geleden. Inhoudelijk heeft de Afdeling geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden' voor het perceel van [appellant sub 3] niet onevenredig is, en dat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de verkeerssituatie en geluidsoverlast. De beroepen zijn uiteindelijk ongegrond verklaard.

Uitspraak

201006174/1/R1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Bussum,
2. [appellante sub 2] (hierna: de firma), gevestigd te Amersfoort, waarvan de vennoten zijn de besloten vennootschappen met [vennoot A], [vennoot B] en [vennoot C],
3. [appellant sub 3], wonend te Bussum,
en
de raad van de gemeente Bussum,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Spiegel - Prins Hendrikpark 2010" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de firma bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 29 juni 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 20 augustus 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [appellant sub 1] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Koningskinderen B.V. een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2011, waar [appellant sub 1], de firma, vertegenwoordigd door [projectmanager], [appellant sub 3], en de raad, vertegenwoordigd door mr. C. Burgemeestre, advocaat te Amsterdam, en ing. H. Hommel, werkzaam bij stedenbouwkundig adviesbureau RBOI, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord Koningskinderen, vertegenwoordigd door [directielid] van Koningskinderen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in het juridisch-planologisch kader voor het gebied Het Spiegel-Prins Hendrikpark te Bussum en is voornamelijk conserverend van aard. Daarnaast beoogt het plan een waarborg te bieden voor de bescherming van het gebied "Het Spiegel" dat is aangewezen als beschermd dorpsgezicht krachtens de Monumentenwet 1988.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] betoogt dat de hal, de bovenhal en de keuken, die met een plat dak bedekt zijn, van zijn woning aan de [locatie 1] ten onrechte niet zijn opgenomen in het bouwvlak voor het hoofdgebouw. Volgens hem maken deze bouwdelen al sinds de bouw van de woning onderdeel uit van de woning en waren deze bouwdelen in het voorheen geldende bestemmingsplan wel opgenomen in het bouwvlak voor het hoofdgebouw. Verder voert hij aan dat de met een plat dak bedekte delen van een naastgelegen woning wel in het bouwvlak zijn opgenomen.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende bouwdelen door hun hoogte, omvang en vorm duidelijk te onderscheiden zijn van het hoofdgebouw en derhalve zijn aan te merken als aan- of uitbouw en buiten het bouwvlak voor het hoofdgebouw konden worden gelaten. Voorts maken de met een plat dak bedekte delen van de naastgelegen woning volgens de raad wel deel uit van het hoofdgebouw. De raad stelt zich verder op het standpunt dat ter voorkoming dat het karakter van het beschermde dorpsgezicht wordt aangetast een uitbreiding van de desbetreffende bouwdelen niet wenselijk is.
2.2.2. De met een plat dak bedekte delen van de woning van [appellant sub 1] zijn niet in het bouwvlak opgenomen. Onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Het Spiegel" uit 1981 waren de desbetreffende delen wel in het bouwvlak opgenomen.
Ingevolge artikel 1, derde lid, van de planregels wordt onder aan- en uitbouw verstaan een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, onder a, zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
Ingevolge artikel 10, vierde lid, onder p, mag de bouwhoogte van aan- en uitbouwen niet meer bedragen dan 5 m met dien verstande dat de goothoogte van de aan- of uitbouw niet meer mag bedragen dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw plus 25 cm.
2.2.3. Uit de ter zitting getoonde foto's blijkt dat de hal, de bovenhal en de keuken bouwdelen betreffen die een geringere hoogte en omvang hebben dan de rest van de woning. Gelet hierop kan de raad gevolgd worden in zijn standpunt dat de desbetreffende bouwdelen van het hoofdgebouw onderscheiden kunnen worden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen over het bestemmingsplan "Het Spiegel - Prins Hendrikpark" uit 2007 (uitspraak van 29 juli 2009 in zaak nr.
200805688/1/R1) volgt uit artikel 1, lid 3, van de planregels niet dat bouwdelen die gelijktijdig met het hoofdgebouw zijn opgericht, niet als aanbouw kunnen worden aangemerkt.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de desbetreffende bouwdelen onder het voorheen geldende bestemmingsplan wel in het bouwvlak voor het hoofdgebouw waren opgenomen, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een voorheen geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In de plantoelichting, waarin een samenvatting wordt gegeven van de toelichting bij het besluit van 30 juni 2007 waarbij het gebied "Het Spiegel" tot beschermd dorpsgezicht is aangewezen, staat dat het afwisselende straatbeeld met het vele groen en de hoogwaardige architectuur, waaronder enkele beschermde monumenten, de hoge beeldkwaliteit van het villagebied "Het Spiegel" bepalen. Gelet op het voorgaande heeft de raad terecht de desbetreffende bouwdelen als aanbouw kunnen aanmerken.
2.2.4. Ten aanzien van de door [appellant sub 1] gemaakte vergelijking met de naastgelegen woning overweegt de Afdeling dat de met een plat dak bedekte delen van deze woning uit één bouwlaag bestaan, ongeveer dezelfde goothoogte als de rest van de woning hebben, de rest van de woning uit één bouwlaag en een kap bestaat, alsmede dat de met een plat dak bedekte delen ongeveer dezelfde omvang hebben als de rest van de woning. Gelet hierop kan de raad gevolgd worden in zijn standpunt dat deze bouwdelen niet van het hoofdgebouw onderscheiden kunnen worden en dat de naastgelegen woning derhalve niet vergeleken kan worden met de woning van [appellant sub 1].
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het belang van het behoud van het beschermde dorpsgezicht dan aan de gevolgen die het plan heeft voor de mogelijkheid voor [appellant sub 1] de desbetreffende bouwdelen uit te kunnen breiden.
2.2.5. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.
Het beroep van de firma
2.3. Ter zitting heeft de firma toegelicht dat haar beroep ziet op de planregeling voor het perceel aan de [locatie 2]. De firma betoogt dat de maximaal toegestane bouw- en goothoogte voor dit perceel, waarop zij een detailhandel in meubels exploiteert, ten onrechte zijn verlaagd ten opzichte van de maximaal toegestane bouw- en goothoogte van 8 m voor dit perceel onder het voorheen geldende bestemmingsplan "Het Spiegel". Volgens de firma wordt zij hierdoor in haar uitbreidingsmogelijkheden beperkt.
2.3.1. De raad heeft de maximaal toegestane bouw- en goothoogte voor het perceel verlaagd tot de feitelijke bouw- en goothoogte om te voorkomen dat het karakter van het beschermde dorpsgezicht wordt aangetast. Voorts had de firma volgens de raad ten tijde van de vaststelling van het plan geen concrete uitbreidingsplannen.
2.3.2. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, zijn voor het perceel de maximaal toegestane bouw- en goothoogte beide 3 m. Deze bouw- en goothoogte komen overeen met de feitelijke bouw- en goothoogte ter plaatse.
Onder het voorheen geldende plan waren de maximaal toegestane bouw- en goothoogte voor het perceel beide 8 m.
Het perceel is gelegen in het als beschermd dorpsgezicht aangewezen gebied "Het Spiegel".
2.3.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van het behoud van het beschermde dorpsgezicht dan aan het belang van de firma bij uitbreiding van haar bedrijf. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat volgens de plantoelichting het gebied "Het Spiegel" van algemeen belang is vanwege onder meer de bijzondere cultuur- en architectuurhistorische waarden. Voorts neemt de Afdeling daarbij in aanmerking dat de firma niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij concrete uitbreidingsplannen heeft of dat uitbreiding noodzakelijk is om de continuering van haar bedrijf veilig te stellen.
2.3.4. In hetgeen de firma heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van de firma is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
Ontvankelijkheid
2.4. De raad betoogt dat [appellant sub 3] geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn beroep, omdat hij zijn woning aan de Nieuwe 's Gravelandseweg 55 (hierna: de woning) heeft verkocht en de bouwvergunning voor de voorziene kinderopvang inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden.
2.4.1. [appellant sub 3] betoogt dat hij nog belang heeft bij beoordeling van zijn beroep omdat hij schade heeft geleden als gevolg van het plan. Hij voert aan dat hij zijn woning als gevolg van het plan voor een prijs van € 1.685.000 heeft moeten verkopen, terwijl hij in totaal een bedrag van € 1.925.000 had geïnvesteerd in zijn woning.
2.4.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 februari 2007 in zaak nr.
200604193/1) kan er procesbelang bestaan indien een appellant stelt schade te hebben geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat deze schade daadwerkelijk is geleden als gevolg van het bestreden besluit. Met de overgelegde verklaring van de verkopende makelaar dat geïnteresseerden vanwege de voorziene kinderopvang niet bereid waren om de woning voor een prijs van € 1.985.000 te kopen, is wel aannemelijk gemaakt dat [appellant sub 3] schade kan hebben geleden als gevolg van het vaststellen van het plan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2004 in zaak nr.
200306478/1volgt, anders dan de raad betoogt, niet dat [appellant sub 3] aannemelijk dient te maken dat hij een aanvullend bedrag van de koper ontvangt indien deze procedure tot vernietiging van het bestreden plandeel leidt, aangezien [appellant sub 3] zijn betoog dat hij procesbelang heeft, anders dan de appellante in de voormelde zaak, niet heeft gebaseerd op het bestaan van een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst, maar op de verklaring van de verkopende makelaar.
De Afdeling overweegt voorts onder verwijzing naar de uitspraak van 2 maart 2011 in zaaknr.
201002872/1/R2dat de omstandigheid dat een bouwvergunning in rechte onaantastbaar is geworden, niet met zich brengt dat er niet langer procesbelang bestaat bij een uitspraak, nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding het beroep van [appellant sub 3] niet-ontvankelijk te verklaren.
Inhoudelijk
2.5. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" met de subbestemming "Mko" die is toegekend aan het perceel [locatie 3]. Hiertoe betoogt [appellant sub 3] dat de behoefte aan de kinderopvang ontbreekt. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat het woon- en leefklimaat onevenredig zal worden aangetast als gevolg van de kinderopvang. Hij vreest dat de verkeerssituatie op de Beerensteinerlaan door de verkeersaantrekkende werking van de kinderopvang zal verslechteren. Voorts vreest [appellant sub 3] voor parkeeroverlast omdat volgens hem niet voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein van de kinderopvang gerealiseerd kunnen worden en de raad de parkeerbehoefte van de kinderopvang niet heeft onderzocht. [appellant sub 3] voert verder aan dat de geluidsoverlast als gevolg van de kinderopvang niet aanvaardbaar is, omdat de Beerensteinerlaan in een rustige wijk gelegen is.
2.6. De raad stelt zich op het standpunt dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig aangetast zal worden als gevolg van de kinderopvang. Volgens de raad zullen er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd worden om aan de parkeerbehoefte van de kinderopvang te voldoen. Voorts blijft de verkeersintensiteit op de Beerensteinerlaan met het extra verkeer van en naar de kinderopvang onder de maximale norm voor de Beerensteinerlaan. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat geluidsoverlast als gevolg van de kinderopvang aanvaardbaar is omdat de kinderopvang gelegen is binnen een gemengd gebied.
2.7. Aan het perceel [locatie 3] is de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" met de subbestemming "Mko" toegekend.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, onder d, van de planregels is ter plaatse uitsluitend kinderopvang toegestaan.
Op het perceel is thans een kinderopvang gevestigd van het bedrijf Koningskinderen. Achter het gebouw van de kinderopvang bevindt zich een speelterrein dat voor een gedeelte aan de tuin van de woning grenst.
De afstand van de woning tot de perceelsgrens van [locatie 3] is ten minste ongeveer 1 m.
2.7.1. In de commissienotitie "Kennisnemen inventarisatie kinderopvang/BSO 2009" van 9 juli 2009 staat, voor zover hier van belang, dat door demografische ontwikkelingen verwacht wordt dat de behoefte aan kinderopvang en buitenschoolse opvang in Bussum zal toenemen. Aan de hand van een inventarisatie van wachtlijsten voor bestaande kinderopvangcentra komt de notitie uit op een minimumaantal van 138 extra kindplaatsen voor kinderopvang en een minimumaantal van 45 extra kindplaatsen voor buitenschoolse opvang na uitbreiding van bestaande kinderopvangcentra. Volgens de notitie is hierbij geen rekening gehouden met ouders die wel behoefte hebben aan kinderopvang maar wier kinderen niet op een wachtlijst staan noch met een stijging van de vraag naar kinderopvang.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er behoefte is aan de kinderopvang. In de niet nader onderbouwde stelling van [appellant sub 3] dat de berekening in de notitie niet deugdelijk is, ziet de Afdeling geen aanleiding hier anders over te oordelen.
2.7.2. Bij de berekening van de extra verkeersbewegingen als gevolg van de kinderopvang heeft de raad gebruik gemaakt van de normen van het CROW, in publicatie nr. 272. Niet in geschil is dat de raad gebruik heeft kunnen maken van deze normen. Voorts is niet in geschil dat de raad uit heeft kunnen gaan van een maximale capaciteit van 176 kindplaatsen voor de kinderopvang. Uitgaande van deze maximale capaciteit komt de raad aan de hand van de CROW-normen uit op 450 extra verkeersbewegingen per werkdag. Bij deze berekening is geen rekening gehouden met de omstandigheid dat 5 van de 14 groepen naschoolse opvang betreffen, waarbij de kinderen collectief met busjes naar de kinderopvang worden gebracht, aldus de raad. Volgens de raad leiden deze verkeersbewegingen niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie op de Beerensteinerlaan, nu de Beerensteinerlaan in 2010 zonder de kinderopvang een verkeersintensiteit van 1120 motorvoertuigen per werkdag had en met de verkeersbewegingen als gevolg van de kinderopvang onder de CROW-norm van 3000 motorvoertuigen per etmaal voor de Beerensteinerlaan wordt gebleven. In dit verband wijst de raad er tevens op dat aldaar een snelheidslimiet van 30 km per uur geldt en dat slechts éénrichtingsverkeer is toegestaan. In de door [appellant sub 3] overgelegde foto's ziet de Afdeling geen aanleiding dit standpunt van de raad onjuist te achten, aangezien uit deze foto's niet opgemaakt kan worden hoe groot het aantal vervoersbewegingen op de Beerensteinerlaan is en hoe vaak verkeersovertredingen plaatsvinden.
Wat betreft het betoog van [appellant sub 3] dat de verkeerstelling op 28 juni 2011 niet deugdelijk is uitgevoerd overweegt de Afdeling dat dit betoog, wat daar verder ook van zij, betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onaanvaardbare verkeerssituatie zal ontstaan op de Beerensteinerlaan.
2.7.3. De raad heeft de parkeerbehoefte voor de kinderopvang berekend aan de hand van CROW-publicatie nr. 182. Aan de hand hiervan komt de raad uit op een totale parkeerbehoefte voor de kinderopvang van 32 parkeerplaatsen. De raad heeft daarbij als uitgangspunt genomen dat 65 procent van de kinderen gehaald en gebracht wordt per auto. Niet betwist is dat de kinderopvang in het schilgebied van het centrum is gelegen. In de parkeernota van de gemeente Bussum van 8 december 2005 wordt voor dit gebied een percentage van ongeveer 60 tot 65 gehanteerd voor het halen en brengen met de auto. Gelet hierop heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het voormelde uitgangspunt kunnen gebruiken bij de berekening van de benodigde parkeerplaatsen.
Uit het ter zitting getoonde bouwplan bij de bouwvergunningsaanvraag blijkt voorts dat het perceel ruim genoeg is voor 32 parkeerplaatsen. In de niet nader gemotiveerde stelling van [appellant sub 3] dat op het perceel onvoldoende ruimte is voor het benodigde aantal parkeerplaatsen ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd dat een voldoende aantal parkeerplaatsen gerealiseerd kan worden.
2.8. De raad heeft bij de vraag of de kinderopvang binnen de omgeving past aansluiting gezocht bij de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: VNG-brochure). Volgens de raad is de richtafstand van 30 m voor een kinderopvang tot een rustige woonwijk in dit geval niet van toepassing, omdat de kinderopvang gelegen is binnen een gemengd gebied. In de VNG-brochure, voor zover hier van belang, staat dat een gemengd gebied een gebied is met matige tot sterke functiemenging, waarbij direct naast woningen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gelet op de ter zitting getoonde luchtfoto van de omgeving van de Beerensteinerlaan, waaruit naar voren is gekomen dat in de omgeving ook andere functies voorkomen dan wonen zoals een middelbare school, een tenniscomplex, een zwembadcomplex, een begraafplaats en enkele bedrijven, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de kinderopvang gelegen is binnen een gemengd gebied.
In de VNG-brochure staat dat binnen gemengde gebieden - hier aangeduid als gebieden met functiemenging - men te maken heeft met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. De richtafstanden voor rustige woonwijken zoals opgenomen in bijlage zijn dan niet toepasbaar. In bijlage 4 van de VNG-brochure is een staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, die specifiek is gericht op de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten binnen gebieden met functiemenging. Deze staat van bedrijfsactiviteiten bevat geen richtafstanden, maar categorieën A, B of C, die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. De functie kinderopvang is in de VNG-brochure ingedeeld in categorie B. Volgens de VNG-brochure kunnen activiteiten in categorie B in een gebied met functiemenging worden uitgeoefend indien zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaatsvinden. Nu de kinderopvang is gevestigd in een gebouw dat bouwkundig afgescheiden is van woningen en andere gevoelige functies, heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat aan het gestelde in de VNG-brochure is voldaan. Hoewel in de tuin van de woning enige geluidsoverlast ondervonden kan worden van spelende kinderen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidsoverlast als gevolg van de kinderopvang aanvaardbaar is. Hierbij acht de Afdeling van belang dat tussen de tuin van de woning en het speelterrein een afschermende groenhaag staat en dat de kinderen niet allemaal tegelijk buiten spelen. Voorts is de kinderopvang gesloten na 18.30 uur en in de weekeinden. Gelet hierop behoefde de raad, anders dan [appellant sub 3] betoogt, geen akoestisch onderzoek uit te voeren.
2.8.1. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat als gevolg van de kinderopvang niet onevenredig wordt aangetast. Voorts ziet de Afdeling, anders dan [appellant sub 3] betoogt, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op dit punt in strijd heeft gehandeld met het uitgangspunt in de plantoelichting om de woonkwaliteit te behouden en zo mogelijk te bevorderen.
2.9. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Het beroep van [appellant sub 3] is ongegrond.
Proceskosten
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Z. Huszar, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Huszar
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2011
533-703.