ECLI:NL:RVS:2011:BR5034

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201103793/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en redelijk vooruitzicht op verwijdering van etnische Armeniërs uit Azerbeidzjan

In deze zaak gaat het om de vreemdelingenbewaring van een etnische Armeense vreemdeling uit Azerbeidzjan. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling in vreemdelingenbewaring moest worden gesteld, maar de minister voor Immigratie en Asiel ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De minister stelde dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) de etniciteit van de vreemdeling niet registreert en dat er geen bewijs is dat etnische Armeniërs geen laissez-passer (lp) kunnen krijgen van de Azerbeidzjaanse autoriteiten. De rechtbank had zich bij haar oordeel gebaseerd op een brief van het Ministerie van Justitie uit 2005 en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling oordeelde dat de informatie uit de brief en rapporten niet voldoende was om aan te nemen dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering naar Azerbeidzjan was. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De minister had geen aanleiding om aan te tonen dat er sinds 2005 een verandering was opgetreden in de afgifte van lp aan etnische Armeniërs. De uitspraak benadrukt dat etniciteit geen rol speelt bij de afgifte van reisdocumenten en dat iedere Azerbeidzjaanse staatsburger het recht heeft om terug te keren naar Azerbeidzjan, ongeacht hun etniciteit.

Uitspraak

201103793/1/V3
Datum uitspraak: 4 augustus 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister voor Immigratie en Asiel,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 maart 2011 in zaak nr. 11/6713 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2011 is de vreemdeling met ingang van 22 februari 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 maart 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 30 maart 2011, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de eerste grief stelt de minister dat, aangezien de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) de etniciteit van de vreemdeling niet registreert, hij geen inzage kan geven in de afgifte van laissez passer (hierna: lp) aan etnische Armeniërs van Azerbeidzjaanse nationaliteit. Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2008 in zaak nr. 200805191/1 (www.raadvanstate.nl) blijkt volgens de minister ook dat de registratie van etniciteit niet vereist is nu dit geen rol speelt bij de afgifte van documenten. Nu door de autoriteiten van Azerbeidzjan lp worden verstrekt, kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat een redelijk vooruitzicht op verwijdering van de vreemdeling naar Azerbeidzjan ontbreekt. Onder die omstandigheden bestaat volgens de minister voor hem geen aanleiding aan te tonen dat sinds 2005 een verandering is opgetreden in de afgifte van lp door de autoriteiten van Azerbeidzjan aan etnische Armeniërs, zoals door de rechtbank wordt verlangd.
2.1.1. De rechtbank heeft zich bij haar oordeelsvorming onder meer gebaseerd op een brief van 7 november 2005 van het Ministerie van Justitie, die zij ten grondslag heeft gelegd aan haar uitspraak van 1 juli 2008 in zaak nr. 08/19252. Deze brief gaat vergezeld van een tweetal rapporten van 1 april 2004. De informatie uit die rapporten dateert derhalve van voor de brieven van 28 april en 21 juni 2004, die voor de Afdeling bij haar uitspraak van 26 augustus 2008 aanleiding hebben gevormd voor het oordeel dat iedere Azerbeidzjaanse staatsburger het recht heeft terug te keren naar Azerbeidzjan ongeacht de etniciteit van betrokkene en etniciteit geen rol speelt bij documentafgifte. De brief van 7 november 2005 kan derhalve geen aanleiding vormen voor een ander oordeel in deze, zodat in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2008 geen aanleiding bestaat bij voorbaat aan te nemen dat de autoriteiten van Azerbeidzjan niet bereid zijn een reisdocument te verstrekken, indien de desbetreffende vreemdeling volledige en juiste informatie verstrekt en het door hen te verrichten onderzoek niet frustreert. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat een redelijk vooruitzicht voor de betrokken vreemdeling op verwijdering naar Azerbeidzjan ontbreekt. De grief slaagt derhalve.
2.2. Aan de tweede grief komt geen zelfstandige betekenis toe.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vooroverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven voor een ander oordeel, het beroep van de vreemdeling tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaren. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 23 maart 2011 in zaak nr. 11/6713;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin
voorzitter w.g. Snijders
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2011
205
Verzonden: 4 augustus 2011
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser