201104624/2/R2.
Datum uitspraak: 8 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te Tholen,
de raad van de gemeente Tholen,
verweerder.
Bij besluit van 3 maart 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, 6e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2011, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 juli 2011, waar [verzoeker] en anderen, in de persoon van [gemachtigden], bijgestaan door Ir. P.A.M. Brouwer, en de raad vertegenwoordigd door mr. G. Vos, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord Florestede B.V., vertegenwoordigd door G.C.C.J. Romme en M.A.L.F.J. Wayers.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting is door Florestede B.V. als initiatiefnemer verklaard dat het voornemen bestaat een aanvraag voor een omgevingsvergunning in te dienen en zo spoedig mogelijk tot verwezenlijking van het plan over te gaan. Gelet hierop is de vereiste spoed bij de gevraagde voorlopige voorziening aanwezig.
2.3. Het plan strekt ertoe vier woningen mogelijk te maken op het perceel Mosselhoekseweg 5 te Tholen. Hiertoe worden de bestaande bedrijfswoning en de aanwezige (glas)opstallen gesloopt.
2.4. [verzoeker] en anderen hebben verzocht om een voorlopige voorziening omdat de met het plan voorziene woningen worden omringd door hun agrarische bedrijven. Zij betogen onder meer dat hierdoor geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en vrezen daardoor te worden belemmerd in hun bedrijfsuitoefening. Verder betogen zij dat tijdens de vaststelling van het plan het ten tijde van dit besluit geldende aangescherpte gemeentelijk beleid betrokken had moeten worden.
2.5. De voorzitter is van oordeel dat, zoals [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het plan geen rekening behoefde te worden gehouden met de bij de voorziene woningen behorende tuinen en dat ter bepaling van de betrokken hinder kan worden uitgegaan van de bouwblokken van de percelen van de agrarische bedrijven. Ter zitting hebben [verzoeker] en anderen onweersproken gesteld dat de gronden behorende bij hun agrarische bedrijven geheel benut worden ten behoeve van hun bedrijfsvoering en dat op deze gronden bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Nu het gebruik van bestrijdingsmiddelen plaatsvindt in de open lucht en niet in de bebouwing, heeft de raad voor het bepalen van de gevolgen hiervan niet mogen uitgaan van de bouwblokken in plaats van de grens van de percelen met een agrarische bestemming. Voorts dient vanwege het gebruik van bestrijdingsmiddelen ook de tuinbestemming in het plangebied te worden betrokken bij de afweging in verband met de mogelijkheid dat de bewoners van de desbetreffende percelen langdurig worden blootgesteld aan bestrijdingsmiddelen, hetgeen risico's voor de gezondheid met zich kan brengen.
Het perceel van [1 appellant] ligt direct aansluitend aan de zuidoostelijke grens van de tuinbestemming van het plangebied. De percelen van [2 appellanten] liggen op een afstand van ongeveer 18 meter vanaf de tuinbestemming aan de westelijke en noordwestelijke zijde van het plangebied. De raad heeft ter zitting verklaard geen onderzoek te hebben verricht naar de effecten van de bedrijfsvoering van [verzoeker] en anderen op de gronden in het plangebied. Gezien de afstanden vanaf het plangebied tot aan de omringende agrarische percelen heeft de raad derhalve niet aannemelijk gemaakt dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en het plan in dat opzicht niet zal kunnen leiden tot een belemmering van de bedrijfsvoering van [verzoeker] en anderen.
2.6. De voorzitter is voorts van oordeel dat de raad ten onrechte heeft nagelaten het plan te beoordelen aan de hand van het aangescherpte gemeentelijk beleid inzake de ruimte-voor-ruimte regeling, zoals dat gold ten tijde van de vaststelling van het plan.
2.7. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit te schorsen in afwachting van de behandeling van het beroep in de bodemprocedure.
In verband hiermee behoeven de overige gronden van [verzoeker] en anderen thans geen bespreking.
2.8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Tholen van 3 maart 2011;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Tholen tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 906,85 (zegge: negenhonderdzes euro en vijfentachtig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Tholen aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 102,00 (zegge: honderdtwee euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 augustus 2011