ECLI:NL:RVS:2011:BR5178

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009444/1/M2 en 201009996/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • W.J. Deetman
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hogere waarden voor geluidbelasting vastgesteld door college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 augustus 2011 uitspraak gedaan over de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, waarbij hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting zijn vastgesteld. Deze besluiten betroffen de woningen aan de Spaarneweg 10 te Cruquius en de woning aan de Coby Riemersmalaan 23 te Heemstede, en zijn genomen op basis van artikel 110a van de Wet geluidhinder. De besluiten zijn op 20 augustus 2010 ter inzage gelegd, waarna Dura Vermeer, een vastgoedontwikkelaar, op 28 september 2010 beroep heeft ingesteld tegen deze besluiten.

Tijdens de zitting op 30 mei 2011 heeft Dura Vermeer haar zienswijze naar voren gebracht, waarbij zij werd vertegenwoordigd door haar advocaat en enkele deskundigen. Dura Vermeer betoogde onder andere dat de bestreden besluiten niet op de juiste wijze bekendgemaakt waren en dat de werkelijke omvang van het industrieterrein groter was dan in de besluiten was aangenomen. De Afdeling oordeelde dat eventuele onregelmatigheden in de bekendmaking de rechtmatigheid van de besluiten niet konden aantasten. Tevens werd de beroepsgrond van Dura Vermeer over de definitie van industrieterrein in de Wet geluidhinder verworpen, omdat de aangewezen terreinen in het bestemmingsplan als industrieterrein konden worden aangemerkt.

Dura Vermeer voerde verder aan dat niet alle geluidbronnen van de inrichtingen in de beoordeling waren meegenomen en dat er ten onrechte geen hogere waarden waren vastgesteld voor andere woningen in de nabijheid. De Afdeling oordeelde dat het college bij de vaststelling van de hogere waarden terecht alleen rekening had gehouden met de industrieterreinen zoals deze in het bestemmingsplan waren aangewezen. De beroepsgrond dat het college ten onrechte geen hogere waarden voor andere woningen had vastgesteld, werd eveneens verworpen. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201009444/1/M2 en 201009996/1/M2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dura Vermeer Vastgoed B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Dura Vermeer Onroerend Goed BV (hierna tezamen en in enkelvoud: Dura Vermeer), beide gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 1 juni 2010 heeft het college hogere waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vanwege industrielawaai vastgesteld ten behoeve van woningen aan de Spaarneweg 10 te Cruquius en de woning Coby Riemersmalaan 23 te Heemstede. Deze besluiten zijn op 20 augustus 2010 ter inzage gelegd.
Tegen deze besluiten heeft Dura Vermeer bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht.
Dura Vermeer heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 30 mei 2011, waar Dura Vermeer, vertegenwoordigd door mr. D.A. Cleton, advocaat te Rotterdam, ing. G.J. van Driel en ing. R. van Lieshout, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, ing. R.A.O. Gijsel, J. Monster en ing. C.M.M. Blankestijn, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover Dura Vermeer aanvoert dat de bestreden besluiten niet op juiste wijze zijn bekendgemaakt, overweegt de Afdeling dat, wat hiervan ook zij, het hierbij zou gaan om een onregelmatigheid die dateert van na het nemen van de bestreden besluiten. Dergelijke onregelmatigheden kunnen de rechtmatigheid van de besluiten niet aantasten.
2.2. Dura Vermeer stelt dat de werkelijke omvang van het industrieterrein groter is dan waarvan bij de bestreden besluiten is uitgegaan. Zij wijst in dit verband op de definitie van industrieterrein in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Hieruit volgt volgens Dura Vermeer dat niet alleen inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenoemde grote lawaaimakers, onderdeel uitmaken van de industrieterreinen, maar alle op het bedrijventerrein gelegen inrichtingen. De Afdeling begrijpt deze beroepsgrond aldus dat nu de industrieterreinen zoals die zijn aangewezen in het bestemmingsplan niet alle op het bedrijventerrein gelegen inrichtingen omvatten, deze niet als industrieterreinen in de zin van de Wet geluidhinder kunnen worden aangemerkt en dat het college daarom geen hogere waarden kon vaststellen vanwege industrielawaai.
2.3. Ingevolge artikel 1 van de Wet geluidhinder wordt onder industrieterrein verstaan: terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
2.4. In het bestemmingsplan "Cruquius 2009" zijn twee terreinen als industrieterrein aangewezen. Het gaat om een terrein waarop de inrichting van Dura Vermeer is gelegen en om een terrein waarop de inrichting van Betonmortelbedrijven Cementbouw B.V. (hierna: Cementbouw B.V.) is gelegen. Op beide terreinen mogen volgens het bestemmingsplan slechts inrichtingen zijn gevestigd, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hieruit volgt dat beide terreinen kunnen worden aangemerkt als een industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. Dat de in dit artikel opgenomen definitie het mogelijk maakt dat op een industrieterrein ook inrichtingen mogen zijn gevestigd die niet in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, maakt niet dat daartoe een verplichting bestaat en dat in dit geval geen sprake is van een industrieterrein. De beroepsgrond faalt.
2.5. Voor zover Dura Vermeer heeft aangevoerd dat een deel van haar inrichting en een deel van de inrichting van Cementbouw B.V. buiten de industrieterreinen zijn komen te liggen en dat ten onrechte niet alle geluidbronnen van de inrichtingen zijn meegenomen in de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de industrieterreinen, overweegt de Afdeling als volgt. Bij de vaststelling van de hogere waarden vanwege industrielawaai moet het college uitgaan van de industrieterreinen zoals deze zijn aangewezen in het bestemmingsplan, ook als een of meer inrichtingen deels buiten de industrieterreinen zijn gelegen. De vraag of een deel van de inrichtingen van Dura Vermeer en Cementbouw B.V. door de aanwijzing van die industrieterreinen buiten de industrieterreinen zijn komen te liggen, kan slechts aan de orde komen in het kader van een beroep tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Het college heeft bij de vaststelling van de hogere waarden derhalve terecht slechts rekening gehouden met de bronnen die zijn gelegen op de industrieterreinen zoals die zijn aangewezen in het bestemmingsplan. De beroepsgrond faalt.
2.6. Dura Vermeer stelt dat ten onrechte slechts een hogere waarde is gesteld voor de woning Coby Riemersmalaan 23. Voor de overige woningen aan de Coby Riemersmalaan en het Vrouwenpad moeten, gezien hun ligging, ook hogere waarden worden gesteld, aldus Dura Vermeer. Verder stelt zij dat ten onrechte geen hogere waarden zijn gesteld voor de nabij de industrieterreinen gelegen woonwagenstandplaats.
2.6.1. Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet geluidhinder, voor zover hier van belang kan, bij vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die krachtens die vaststelling deel blijven uitmaken van de bestaande zone met betrekking tot de woningen in dat gebied, de waarde van de op grond van artikel 53, tweede lid, geldende ten hoogste toelaatbare geluidbelasting worden gewijzigd.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, worden, bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden die krachtens die vaststelling gaan of blijven behoren tot een bestaande zone ter zake van de geluidbelasting, vanwege het industrieterrein van de gevel van woningen, binnen de bestaande zone de waarden in acht genomen die op het tijdstip van de vaststelling van de bestaande zone golden. Voor ten tijde van de vaststelling van de bestaande zone binnen de zone aanwezige woningen is deze waarde 55 dB(A), tenzij op dat tijdstip de geluidbelasting van bedoelde woningen lager of gelijk was aan 50 dB(A), in welk geval de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting 50 dB(A) is.
2.6.2. Bij de bestreden besluiten zijn hogere waarden gesteld voor woningen aan de Spaarneweg 10 en de woning Coby Riemersmalaan 23. Een besluit tot het vaststellen van hogere waarden als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Wet geluidhinder brengt uitsluitend voor woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld rechtsgevolgen teweeg, namelijk dat ter plaatse van die woningen meer geluid geproduceerd mag worden dan artikel 57, eerste lid, van de Wet geluidhinder toestaat. Gelet daarop hebben de bestreden besluiten niet tot gevolg dat ter plaatse van de door Dura Vermeer genoemde woningen en woonwagenstandplaats meer geluid mag worden geproduceerd dan de 50 dB(A) die in dit geval op grond van artikel 57, eerste lid, is toegestaan.
Het college is niet verplicht om een hogere geluidbelasting toe te laten en daartoe een hogere waarde vast te stellen. Het gevolg van het niet vaststellen van een hogere waarde kan zijn dat het bestemmingsplan "Cruquius 2009" niet kon worden vastgesteld zonder dat voor deze woningen krachtens de Wet geluidhinder een hogere waarde is vastgesteld. Derhalve kan de vraag of voor deze woningen een hogere waarde had moeten worden vastgesteld slechts aan de orde te komen in het kader van een beroep tegen het besluit omtrent de vaststelling van dat bestemmingsplan.
Nu het college niet verplicht was om voor de door Dura Vermeer bedoelde woningen en woonwagenstandplaats een hogere waarde vast te stellen, faalt de beroepsgrond dat het college dit ten onrechte heeft nagelaten.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2011
492.