ECLI:NL:RVS:2011:BR5655

Raad van State

Datum uitspraak
24 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007003/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • K. Brink
  • W. Sorgdrager
  • G.N. Roes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van vergunningen op basis van de Wet milieubeheer met betrekking tot opslag van alcoholische dranken

In deze zaak gaat het om de handhaving van vergunningen op basis van de Wet milieubeheer met betrekking tot de opslag van alcoholische dranken door de besloten vennootschappen Bottelunie B.V., Propol Produkten B.V. en Packfill B.V. Het college van burgemeester en wethouders van Hoorn heeft op 18 december 2009 een last onder bestuursdwang aangezegd aan Bottelunie B.V. en Propol Produkten B.V. en op 19 februari 2010 een last onder dwangsom opgelegd aan alle drie de vennootschappen. Deze besluiten volgden op een controle op 15 december 2009, waaruit bleek dat de vergunning van 7 september 2000 werd overtreden door de opslag van meer dan 2.500 liter dranken met een alcoholpercentage van meer dan 24%. De vennootschappen hebben hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij betogen dat de vergunning niet meer van toepassing is door de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim). De Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2011 behandeld en op 24 augustus 2011 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de vergunning van 7 september 2000 niet is vervallen en dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de opslag van dranken met een alcoholpercentage van meer dan 24% beperkt is tot 2.500 liter. De uitspraak vernietigt het besluit van 9 juni 2010 van het college en verplicht het college om de proceskosten te vergoeden aan de appellanten. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige handhaving en interpretatie van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer.

Uitspraak

201007003/1/M1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bottelunie B.V., Propol Produkten B.V. en Packfill B.V., alle gevestigd te Zwaag, gemeente Hoorn,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college aan Bottelunie B.V. en Propol Produkten B.V. een last onder bestuursdwang aangezegd met betrekking tot de inrichting aan De Corantijn 10 te Zwaag.
Bij besluit van 19 februari 2010 heeft het college aan Bottelunie B.V., Propol Produkten B.V. en Packfill B.V. (hierna: Bottelunie en andere) een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de inrichting.
Bij besluit van 9 juni 2010 heeft het college de door Bottelunie en andere tegen de besluiten van 18 december 2009 en 19 februari 2010 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben Bottelunie en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. Bottelunie en andere en het college hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2011, waar Bottelunie en andere, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en door drs. J.B.I. Nankman en J.A.M. Diergaarde, en het college, vertegenwoordigd door J. Benz, ing. J.B. Water en B. Mell, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In deze uitspraak worden de Wet milieubeheer en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Barim) aangehaald, zoals zij luidden tot 1 oktober 2010.
2.2. Aan het besluit van 9 juni 2010 heeft het college ten grondslag gelegd dat op grond van de voor de inrichting op 7 september 2000 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning in de inrichting niet meer dan 2.500 liter aan dranken met een alchoholpercentage van meer dan 24% mag worden opgeslagen. Volgens het college is bij een controlebezoek op 15 december 2009 gebleken dat de vergunning van 7 september 2000 op dit punt werd overtreden, zodat bij de besluiten van 18 december 2009 en 19 februari 2010 terecht handhavend is opgetreden.
2.3. Niet in geschil is dat tijdens een controlebezoek aan de inrichting op 15 december 2009 is vastgesteld dat zich binnen de inrichting een tank met circa 3.780 liter wodka met een alcoholpercentage van 40%, een tank met circa 1.500 liter Gajol met een alcoholpercentage van 30% en een aantal IBC-tanks met in totaal circa 5.000 liter Fisk met een alcoholpercentage van 30% bevonden.
2.4. Bottelunie en andere betogen dat de inrichting, zoals vergund op 7 september 2000, sinds de inwerkingtreding van het Barim niet meer vergunningplichtig is. Onder verwijzing naar de uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr. 200802355/1 (www.raadvanstate.nl) stellen zij zich op het standpunt dat de vergunning van 7 september 2000 om die reden is vervallen, zodat deze vergunning geen grondslag meer kan bieden voor handhaving. Bottelunie en andere betwisten het standpunt van het college dat de inrichting zoals vergund een inrichting is als bedoeld in categorie l, onder 8º, van bijlage 1 behorende bij het Barim.
2.4.1. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort op te richten, te veranderen of de werking daarvan te veranderen, of in werking te hebben.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden.
Ingevolge artikel 1.5 van het Barim, in samenhang met categorie l, onder 8º, van bijlage 1 behorende bij het Barim, voor zover hier van belang, zijn als categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer aangewezen: inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen anders dan gassen, gasolie, afgewerkte olie of stoffen van ADR klasse 5.1 of klasse 8, verpakkingsgroepen II en III, zonder bijkomend gevaar, in bovengrondse opslagtanks.
Ingevolge artikel 1.1 van het Barim is een gevaarlijke stof een stof waarvan het vervoer volgens het ADR is verboden of slechts onder daarin opgenomen voorwaarden is toegestaan, dan wel een stof aangeduid in de International Maritime Dangerous Goods Code.
2.4.2. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr. 200802355/1, staat in de situatie waarin als gevolg van het in werking treden of wijzigen van een krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer vastgestelde algemene maatregel van bestuur voor een inrichting zoals vergund geen vergunning meer is vereist, vast dat aan de vergunning - afgezien van het mogelijk tijdelijk doorwerken als nadere eis of maatwerkvoorschrift van onderdelen daarvan - geen betekenis meer toekomt. In die situatie brengt een redelijke uitleg van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 8.40 van de Wet milieubeheer met zich dat, ondanks het ontbreken van een expliciete wettelijke grondslag, moet worden aangenomen dat de vergunning van rechtswege is vervallen.
2.4.3. Vast staat dat dranken met meer dan 24% alcohol onder ADR klasse 3 vallen. Dergelijke dranken zijn daarmee aan te merken als gevaarlijke stoffen als bedoeld in categorie l, onder 8º, van bijlage 1 behorende bij het Barim. Indien de vergunning van 7 september 2000 mede betrekking heeft op de opslag van dranken met meer dan 24% alcohol in bovengrondse tanks, moet worden geoordeeld dat de inrichting zoals vergund een inrichting is als bedoeld in categorie l, onder 8º, zodat de vergunning niet met de inwerkingtreding van het Barim is vervallen.
2.4.4. Aan de vergunning van 7 september 2000 ligt een aanvraag van 19 juni 2000 ten grondslag. In paragraaf 2.6 van deze aanvraag is onder meer vermeld dat vergunning wordt gevraagd voor het opslaan van maximaal 10.000 liter "kruidenbitters/likeuren e.d." en maximaal 2.500 liter "diverse gedistilleerd". Als wijze van opslag is vermeld "tank, kooi, drum, blik en/of fles". De aanvraag van 7 september 2000 maakt deel uit van de verleende vergunning. Niet in geschil is dat in ieder geval de dranken uit de categorie "diverse gedistilleerd" een alcoholpercentage van meer dan 24% kunnen hebben. Gelet op hetgeen in de aanvraag is vermeld, moet worden geoordeeld dat de vergunning van 7 september 2000 mede betrekking heeft op het aanwezig hebben van alcoholische dranken met meer dan 24% alcohol in bovengrondse tanks.
2.4.5. Bottelunie en andere betwisten, zo begrijpt de Afdeling, dat in zoverre sprake is van opslag in de zin van categorie l, onder 8º, van bijlage 1 behorende bij het Barim. Voor zover er in de inrichting dranken met meer dan 24% alcohol in bovengrondse tanks aanwezig zijn, is dat volgens hen als onderdeel van een procesinstallatie of betreft het werkvoorraad, hetgeen volgens hen moet worden onderscheiden van opslag.
2.4.6. De Afdeling ziet geen aanleiding Bottelunie en andere in dit betoog te volgen. Zo bij de uitleg van het begrip opslag in categorie l, onder 8º, al het door Bottelunie en andere gemaakte onderscheid tussen opslag en werkvoorraad/procesinstallatie moet worden gehanteerd, kan uit de vergunning van 7 september 2000 niet worden afgeleid dat deze enkel betrekking heeft op het aanwezig hebben van dranken met meer dan 24% alcohol in bovengrondse tanks als onderdeel van een procesinstallatie of werkvoorraad. In paragraaf 2.6 van de aanvraag wordt zonder voorbehoud gesproken van opslag van de daar genoemde stoffen. Ook de overige delen van de vergunning, zoals de plattegrondtekening bij de aanvraag en de vergunningvoorschriften, bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat op grond van deze vergunning het aanwezig hebben van dranken met meer dan 24% alcohol in bovengrondse tanks slechts als onderdeel van een procesinstallatie of werkvoorraad is toegestaan. Nu de vergunning in zoverre geen beperking bevat, moet er van worden uitgegaan dat op grond daarvan mede opslag van dranken met meer dan 24% alcohol in bovengrondse tanks is toegestaan. De inrichting zoals vergund is derhalve een inrichting als bedoeld in categorie l, onder 8º, van bijlage 1 behorende bij het Barim, zodat de vergunning van 7 september 2000 niet met de inwerkingtreding van het Barim is vervallen.
2.4.7. Deze beroepsgrond faalt.
2.5. Bottelunie en andere betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat op grond van de vergunning van 7 september 2000 niet meer dan 2.500 liter aan dranken met een alcoholpercentage van meer dan 24% mag worden opgeslagen. Volgens hen biedt de vergunning grondslag voor de opslag van ten minste 12.500 liter van dergelijke dranken, zodat zich op 15 december 2009 geen overtreding voordeed. In dit verband voeren zij aan dat ook kruidenbitters en likeuren een alcoholpercentage van meer dan 24% kunnen hebben.
2.5.1. Het college gaat er vanuit dat de in paragraaf 2.6 van de aanvraag genoemde categorie "diverse gedistilleerd" dranken met meer dan 24% alcohol omvat, maar de categorie "kruidenbitters/likeuren e.d." niet. Volgens het college is van algemene bekendheid dat likeuren om en nabij de 20% alcohol bevatten. Gelet hierop is volgens het college een opslag van maximaal 2.500 liter aan dranken met een alchoholpercentage van meer dan 24% toegestaan.
2.5.2. In de vergunning van 7 september 2000 is met betrekking tot de categorie "kruidenbitters/likeuren e.d." geen beperking gesteld ter zake van het alchoholpercentage, zodat op grond van deze vergunning opslag van iedere drank die onder deze categorie valt is toegestaan. Vast staat dat er kruidenbitters en likeuren zijn met meer dan 24% alcohol. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat het op grond van de vergunning van 7 september 2000 is toegestaan om maximaal 10.000 liter "kruidenbitters/likeuren e.d." met meer dan 24% alcohol op te slaan. Het standpunt van het college dat op grond van deze vergunning niet meer dan 2.500 liter aan dranken met een alchoholpercentage van meer dan 24% mag worden opgeslagen, is derhalve onjuist. Nu dit standpunt dragend is voor het besluit van 9 juni 2010, berust dit besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering
2.5.3. Deze beroepsgrond slaagt.
2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 9 juni 2010 dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Hetgeen Bottelunie en andere voor het overige in beroep aanvoeren, behoeft geen bespreking.
2.7. Ten behoeve van het nieuw te nemen besluit op de bezwaren van Bottelunie en andere tegen de besluiten van 18 december 2009 en 19 februari 2010 overweegt de Afdeling nog het volgende.
Anders dan waarvan Bottelunie en andere in hun beroepschrift uitgaan, is op grond van de vergunning van 7 september 2000 niet de opslag van iedere drank met meer dan 24% alcohol tot een maximum van 12.500 liter toegestaan. Toegestaan is de opslag van maximaal 2.500 liter dranken, ongeacht het alcoholpercentage, van de categorie "diverse gedistilleerd" en maximaal 10.000 liter dranken, ongeacht het alcoholpercentage, van de categorie "kruidenbitters/likeuren e.d.". Ter zitting hebben Bottelunie en andere erkend dat wodka niet onder de categorie "kruidenbitters/likeuren e.d.", maar onder de categorie "diverse gedistilleerd" valt. Aangezien er op 15 december 2009 meer dan 2.500 liter wodka in de inrichting werd opgeslagen, deed zich in zoverre een overtreding van de vergunning van 7 september 2000 voor. Bottelunie en andere hebben ter zitting gesteld dat Fisk en Gajol kruidenbitters zijn. Dit is vooralsnog door het college niet betwist. In dat geval deed zich in zoverre geen overschrijding van de op grond van de vergunning van 7 september 2000 toegestane maximale hoeveelheden dranken voor.
Het college dient in het licht van het voorgaande bij het nemen van een nieuw besluit op de bezwaren van Bottelunie en andere opnieuw te beoordelen in hoeverre zich op 15 december 2009 een overtreding van de vergunning van 7 september 2000 voordeed en in hoeverre het handhavend optreden zoals dat heeft plaatsgevonden bij de besluiten van 18 december 2009 en 19 februari 2010, op grond van deze overtreding gerechtvaardigd was.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoorn van 9 juni 2010, kenmerk 10.26198;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hoorn tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bottelunie B.V., Propol Produkten B.V. en Packfill B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.126,41 (zegge: elfhonderdzesentwintig euro en eenenveertig cent), waarvan € 1.092,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hoorn aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Bottelunie B.V., Propol Produkten B.V. en Packfill B.V. het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011
462-693.