201104879/2/R2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te Valburg, gemeente Overbetuwe,
de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.
Bij besluit van 22 februari 2011, kenmerk 10rb000158, heeft de raad het bestemmingsplan "Valburg, [locatie A]" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 mei 2011.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2011, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 augustus 2011, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door, ing. D.H.J.J. van Hal, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de verschuiving van het bouwvlak op het perceel [locatie A] (hierna: het perceel) in de richting van de Tielsestraat ten behoeve van de bouw van een vrijstaande woning.
2.3. [verzoekers] wonen aan de [locatie B]. Zij betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld. Met het verzoek om voorlopige voorziening beogen zij onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen.
2.4. Niet gebleken is dat de initiatiefnemer zal afzien van het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen voordat uitspraak in de bodemzaak is gedaan. Derhalve acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat zal worden bezien of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. [verzoekers] kunnen zich niet verenigen met de situering van het bouwvlak. Volgens hen is de rooilijn ten onrechte gelijkgesteld met de rooilijn van hun woning. Zij betwisten de stelling van de raad dat de Tielsestraat onvoldoende wordt begeleid indien de rooilijn uit het vorige bestemmingsplan, die op grotere afstand van de Tielsestraat lag, blijft gehandhaafd. [verzoekers] betogen dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de nadelen die zij ondervinden van de verschuiving van het bouwvlak.
2.5.1. De raad heeft in het rapport Zienswijzen de planologische geschiedenis van de percelen [locatie B] en [locatie A] uiteengezet. Hieruit volgt dat in het bestemmingsplan "Dorp Valburg 1980" al een bouwmogelijkheid voor een woning aan de [locatie A] was opgenomen, waarbij de rooilijn gelijk was aan de rooilijn van de naastgelegen woning aan de [locatie B]. Voor de herbouw van deze woning is in 2007 een bouwaanvraag ingediend, waarbij deze woning op grotere afstand van de Tielsestraat - in de rooilijn van de woningen aan de Tielsestraat 88 en 90 - was gesitueerd. De ligging van de bouwvlakken aan de [locatie B] en [locatie A] werden daarom in het voorontwerp van het vorige bestemmingsplan aangepast. In het rapport Zienswijzen staat verder dat [verzoekers] in 2008 de woning aan de [locatie B] hebben gekocht en dat zij hebben afgezien van de nieuwbouwplannen. Omdat een bouwvergunning is verleend voor het vergroten van de bestaande woning aan de Tielsestraat, is de gewijzigde ligging van dat bouwvlak uit het voorontwerpplan ongedaan gemaakt, maar het bouwvlak op het perceel [locatie A] is per abuis niet aangepast, zo staat in het rapport Zienswijzen. Nu de woning op het perceel aan de [locatie B] niet is gesloopt, acht de raad een terugliggende positie van het bouwvlak aan de [locatie A] vanwege de bocht van de Tielsestraat en de breuk in de rooilijn niet gewenst. De raad stelt zich op het standpunt dat de Tielsestraat beter wordt begeleid door de aangepaste ligging van het bouwvlak.
2.5.2. De voorzitter overweegt dat de raad ervoor heeft gekozen om het bouwvlak zodanig te situeren dat het bouwvlak gelijk is aan de rooilijn van de woning aan de [locatie B]. Uit de voorgeschiedenis blijkt dat een dergelijke ligging in het verleden ook wenselijk werd geacht. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat deze situering zorgt voor een betere begeleiding van zowel de lange flauwe bocht aan de Tielsestraat als de driehoekige ruimte tussen de historische lijnen van de Tielsestraat en de Julianastraat. De voorzitter acht het standpunt van de raad dat de Tielsestraat beter wordt begeleid door de meer naar voren gelegen positie niet onredelijk. Wat betreft het betoog dat de verschuiving van het bouwvlak niet is ingegeven door de begeleiding van de Tielsestraat, omdat in het plan niet is vastgelegd dat de woning met de voorgevel op de rooilijn dient te worden gebouwd, overweegt de voorzitter dat het hoofdgebouw van de woning ingevolge artikel 3.3, lid 3.3.3, sub a, aanhef en onder 1, van de planregels met een minimum van 40% van de breedte van de voorgevel in de voorgevelrooilijn dient te worden gesitueerd. Gelet hierop mist het betoog feitelijke grondslag. Anders dan [verzoekers] stellen, volgt uit het voorgaande dat aan de verschuiving van het bouwvlak ruimtelijke motieven ten grondslag liggen.
2.5.3. Voor zover [verzoekers] betogen dat het uitzicht wordt beperkt door situering van de voorziene woning, wordt overwogen dat het plan tot gevolg zal hebben dat het uitzicht vanuit hun woning zal wijzigen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. Daarbij betrekt de voorzitter dat hun woning is gelegen in de kern Valburg en dat geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat.
2.5.4. Gelet op het overwogene in 2.5.2 en 2.5.3 acht de voorzitter de gekozen situering van het bouwvlak niet onredelijk.
2.6. [verzoekers] voeren aan dat de beantwoording van de zienswijze en het amendement over het peil hen niet duidelijk is en dat onduidelijkheid bestaat over het te hanteren peil op het perceel. Volgens hen is het perceel in strijd met het plan opgehoogd tot 10 cm boven de kruin van de weg.
2.6.1. Bij het besluit tot vaststelling van het plan heeft de raad een amendement aangenomen, waarbij de begripsbepaling van het begrip peil uit artikel 1, lid 3.7, van de planregels is gewijzigd in die zin dat het peil met 25 cm wordt verlaagd tot 10 cm boven de kruin van de dijk of de weg. Op grond van artikel 2, lid 2.1 en lid 2.3, van de planregels wordt bij toepassing van deze regels de bouwhoogte onderscheidenlijk de goothoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het peil alleen van belang is bij het bepalen van de bouw- en goothoogte van een bouwwerk. Dit betekent dat het peil bij de ophoging van het perceel niet relevant is. Het plan bevat ook anderszins geen bepaling over de ophoging van het perceel. Derhalve zijn [verzoekers] in zoverre niet gebaat bij schorsing van het bestreden besluit.
2.7. Verder voeren [verzoekers] aan dat zij wateroverlast op hun perceel ondervinden als gevolg van het dempen van de sloot op het perceel [locatie A] en het ophogen van dat perceel.
2.7.1. Tussen partijen is niet in geschil dat bij hevige regenval wateroverlast ontstaat op het perceel van [verzoekers]. De voorzitter overweegt dat deze wateroverlast niet het rechtstreekse gevolg van dit plan is. De werkzaamheden met betrekking tot het dempen van de sloot en het ophogen van het perceel zijn immers reeds uitgevoerd onder de werking van het vorige bestemmingsplan, dat daaraan niet in de weg stond. Met schorsing van het bestreden besluit kan derhalve niet bereikt worden dat daarmee wateroverlast in de toekomst wordt voorkomen.
2.8. Gelet op het vorenstaande en na afweging van de betrokken belangen, waarbij niet gebleken is van zodanige belangen van [verzoekers] die het treffen van een voorlopige voorziening zouden kunnen rechtvaardigen, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2011