201100954/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Voorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 januari 2011 in zaak nr. 09/2002 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
Bij besluit van 6 oktober 2008 heeft het college aan [appellant] een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een bedrijfspand op het perceel [locatie] (kavel [..]) te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 18 december 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaren deels niet-ontvankelijk en deels gegrond verklaard, het besluit van 6 oktober 2008 herroepen en alsnog geweigerd vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het oprichten van een bedrijfspand op het perceel.
Bij uitspraak van 19 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 11 en 14 februari 2011.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door S. van 't Slot, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 56a, tweede lid, van die wet, zoals die gold ten tijde van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning eerste fase worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 46, derde lid, wordt, voor zover hier van belang, indien de in artikel 44, eerste lid, onder c, van de Woningwet bedoelde situatie zich voordoet, de aanvraag om bouwvergunning tevens aangemerkt als een aanvraag om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10. van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Zwaan" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor gebouwen, geen woningen zijnde, ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, niet zijnde detailhandel, en bedrijvigheid zoals aangegeven in de bedrijvenlijst die bij deze voorschriften is gevoegd dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid.
Ingevolge artikel 1, voor zover thans van belang, wordt onder detailhandel verstaan: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de gevraagde bouwvergunning in bezwaar ten onrechte alsnog heeft geweigerd. Daartoe voert hij aan dat het in het bouwplan voorziene bedrijfspand niet zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. Uit de bouwaanvraag volgt dat het bedrijfspand niet zal worden gebruikt ten behoeve van detailhandel. Deze aanvraag is bepalend, aldus [appellant].
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr.
200409527/1), dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld, indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
2.3.2. Uit de bouwaanvraag blijkt dat het bouwplan voorziet in een bedrijfspand ten behoeve van opslag, kantoor, werkplaats en bewerking en verkoop van motorfietsonderdelen. Uit een eerder ingediend schetsplan blijkt dat de werkzaamheden onder andere bestaan uit internetverkoop van motoronderdelen. Het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Oost Nederland vermeldt als bedrijfsomschrijving van het bestaande bedrijf van [appellant]: "nationale en internationale in- en verkoop van goederen en levering van diensten. Met name in- en verkoop van motorvoertuigen en reparaties daarvan, import autoluifels". Tevens blijkt uit de internetsite van het bedrijf van [appellant] dat de bedrijfsactiviteiten bestaan uit de in- en verkoop van (onderdelen van) motoren, brommers en (motor)scooters. Tijdens de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Voorst heeft [appellant] aangegeven dat zijn handel voornamelijk via internet plaatsvindt.
Gelet op de aard van de artikelen, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat de verkooptransacties uitsluitend via internet zullen plaatsvinden en per post worden afgehandeld. Voorts heeft de rechtbank, gelet op het gebruik van het huidige bedrijfspand van [appellant] aan de [locatie 2] te [plaats], met juistheid overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet, te weten detailhandel. Het college heeft derhalve terecht de gevraagde bouwvergunning op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet alsnog geweigerd.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij niet om een projectbesluit heeft verzocht en zijn beroep ook niet is gericht tegen de weigering van het college om een projectbesluit te nemen, zodat een beoordeling van de weigering om een projectbesluit te nemen niet aan de orde is.
2.4.1. Nu de aanvraag om bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, diende het college ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet de aanvraag tevens als een verzoek om een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wro aan te merken.
2.5. Voor zover [appellant] met zijn stelling dat de bouwvergunning langs fictieve weg is verleend, heeft willen beogen dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, faalt dat betoog, nu het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011