201100331/1/H1.
Datum uitspraak: 24 augustus 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante] en andere, alle gevestigd te Horn, gemeente Leudal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 1 december 2010 in zaak nr. 10/675 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leudal.
Bij besluit van 20 april 2010 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van acht woningen, twee bedrijfsruimten en een parkeergarage aan de [locatie] te Horn (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 1 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] en andere daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2011, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.J.M. Stark, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.P.J. Timmermans, daar als partij gehoord.
2.1. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kern Horn" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde realisering ervan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in de door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of een intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.3. Op 30 juni 2008 heeft [vergunninghoudster] voor het bouwplan een aanvraag om reguliere bouwvergunning eerste fase ingediend. Bij besluit van 21 april 2009 is de gevraagde bouwvergunning, met vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, verleend. Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college het door [appellante] en andere daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 april 2009 ingetrokken en het voornemen geuit dit ingetrokken besluit als ontwerpbesluit ter inzage te leggen en daarbij het bezwaarschrift van [appellante] en andere als zienswijze te betrekken.
Het ontwerpbesluit heeft van 11 februari 2010 tot en met 24 maart 2010 ter inzage gelegen. Hiervan is een openbare kennisgeving gedaan door publicatie in het huis-aan-huisblad "De Streekbode" van 10 februari 2010.
2.4. Het betoog van [appellante] en andere dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij het besluit op bezwaar van 9 februari 2010 niet hebben ontvangen, leidt niet tot het ermee beoogde doel. Het beroep heeft betrekking op de bij besluit van 20 april 2010 verleende vrijstelling en bouwvergunning en niet op de bij besluit van 9 februari 2010 ingetrokken vrijstelling en bouwvergunning. Het betoog van [appellante] en andere dat zij de brief van 12 februari 2010, waarbij het besluit van 9 februari 2010 aan hen is toegezonden, niet hebben ontvangen, kan derhalve niet tot gegrondverklaring van het beroep leiden. De rechtbank heeft dan ook met juistheid overwogen dat zij aan de beoordeling van de beroepsgronden die zich richten tegen het besluit van 9 februari 2010 niet toekomt.
2.5. [appellante] en andere betogen dat zij de ruimtelijke onderbouwing van februari 2010 niet hebben ontvangen als bijlage bij de brief van 12 februari 2010 en dat bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit een verkeerde versie van de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd.
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat zelfs al zou de ruimtelijke onderbouwing niet aan [appellante] en andere zijn toegezonden, zij daardoor niet zijn benadeeld, nu er diverse gelegenheden zijn geweest om de ruimtelijke onderbouwing in te zien en om daarop te reageren. De ruimtelijke onderbouwing heeft samen met het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegen. De enkele stelling dat de juiste ruimtelijke onderbouwing niet ter inzage heeft gelegen, terwijl dat niet daadwerkelijk ter plaatse zelf door [appellante] en andere is geconstateerd, kan niet slagen.
2.6. [appellante] en andere betogen eerst in hoger beroep dat het college in plaats van het verlenen van vrijstelling het bestemmingsplan had moeten herzien. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom deze grond niet reeds bij de rechtbank kon worden aangevoerd en [appellante] en andere dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen en omwille van de zekerheid van de andere partijen omtrent hetgeen in geschil is, hadden behoren te doen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.7. [appellante] en andere betogen voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
2.7.1. In beroep hebben [appellante] en andere ter onderbouwing van hun betoog dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing verwezen naar hetgeen zij in hun zienswijze hebben aangevoerd. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] en andere hun beroep in zoverre onvoldoende hebben onderbouwd. In hetgeen [appellante] en andere hebben aangevoerd, zag de rechtbank geen grond voor het oordeel dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. [appellante] en andere voeren thans in hoger beroep aan dat de aan het besluit van 20 april 2010 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing vrijwel identiek is aan de ruimtelijke onderbouwing die aan het besluit van 21 april 2009 ten grondslag lag, en dat hierin geen rekening is gehouden met de ingediende zienswijzen en met het advies van de bezwaarschriftencommissie waarin een aantal gebreken in de aan het besluit van 21 april 2009 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing was geconstateerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is waarom [appellante] en andere niet bij de rechtbank hun betoog dat geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing konden onderbouwen, dient deze grond buiten beschouwing te blijven.
2.8. [appellante] en andere betogen ten slotte dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat zij in hun belangen worden geschaad. Het college verleent wel medewerking aan het bouwplan, maar aan een bestemmingswijziging voor het binnenterrein van hun bedrijfspand weigert het college medewerking te verlenen, aldus [appellante] en andere.
2.8.1. De beslissing al dan niet vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheden van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om vrijstelling te verlenen heeft kunnen komen. Het verzoek van [appellante] en andere om een bestemmingswijziging voor hun eigen terrein staat los van onderhavig besluit om vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het bouwplan. In hetgeen [appellante] en andere betogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Offers w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2011